Stilzwijgende coördinatie: Hoe stemmen mensen hun keuzes op elkaar af zonder te communiceren?
In veel sociale situaties is het belangrijk dat mensen hun keuzes op elkaar afstemmen, bijvoorbeeld wanneer je met een groep aan een taak werkt. Vaak kun je met je mede-groepsleden hierover communiceren, maar soms is communicatie lastig of zelfs onmogelijk. Hoe stemmen mensen hun keuzes dan stilzwijgend op elkaar af?In veel alledaagse situaties is het van belang dat mensen hun keuzes goed op elkaar afstemmen. Wanneer je als groep een bepaald doel wil bereiken (bijvoorbeeld een voetbalteam dat een wedstrijd wil winnen) en een mede-groepslid doet minder goed zijn best, dan kun je besluiten om iets harder te gaan werken, om op die manier toch tot een goed eindresultaat te komen. Kortom, mensen proberen vaak het gedrag van anderen in te schatten en hun eigen gedrag daarop af te stemmen, om op die manier tot een goed groepsproduct te komen. Dit afstemmen wordt ook wel coördinatie genoemd. Soms is het mogelijk om over elkaars keuzes afspraken te maken, maar vaak is communicatie lastig of onmogelijk. Vooral wanneer je moet coördineren met mensen die niet in dezelfde ruimte aanwezig zijn, kan communicatie nog wel eens belemmerd worden. Dit komt onder andere voor in grote internationale bedrijven als mensen uit verschillende landen in een team samen moeten werken, waarbij de teamleden slechts sporadisch contact hebben en vaak ook nog eens verschillende talen spreken (ook wel virtuele teams genoemd). In dat soort situaties moeten mensen hun keuzes op elkaar afstemmen zonder te communiceren, oftewel stilzwijgend coördineren. Maar hoe doen ze dat eigenlijk?
Grand Central, 12:00
De wetenschapper die het begrip stilzwijgende coördinatie introduceerde was de invloedrijke econoom Thomas Schelling (1960). Hij stelde dat zelfs wanneer mensen geen enkele mogelijkheid hebben tot communicatie, ze toch vaak opmerkelijk goed kunnen coördineren. Hij illustreerde dit met een voorbeeld van twee onbekenden die elkaar moeten ontmoeten in New York. Ze kunnen niet met elkaar communiceren en moeten dus afzonderlijk van elkaar bepalen op welk tijdstip en naar welke plek ze zullen gaan. Toen Schelling dit probleem voorlegde aan proefpersonen, merkte hij dat verreweg de meesten antwoordden dat ze om 12 uur ’s middags naar het centraal treinstation zouden gaan. Kortom, door allebei dezelfde optie te kiezen, slaagden ze er in om hun keuzes succesvol te coördineren. Schelling verklaarde deze uitkomst door te stellen dat mensen vaak voor de meest opvallende keuze-optie gaan, oftewel de optie die er het meeste uitspringt. Als dezelfde keuze-optie er voor de meeste mensen uitspringt, dan leidt dit vervolgens tot succesvolle coördinatie. Maar wat zorgt er nou voor dat een keuze-optie opvallend is voor iedereen? Deze vraag is lange tijd onbeantwoord gebleven.
Sociale
normen als aanwijzing
Om meer inzicht te krijgen over wat een keuze-optie eruit doet springen en hoe dit kan bijdragen aan stilzwijgende coördinatie, hebben we aan de Universiteit Leiden een sociaalpsychologisch onderzoeksprogramma opgezet (voor een uitgebreid overzicht, zie De Kwaadsteniet & Van Dijk, 2012). In dit onderzoek hebben we ons vooral gericht op de rol van sociale normen in stilzwijgende coördinatie. Sociale normen zijn gedragsregels die bepalen hoe mensen zich in een situatie dienen te gedragen (Reno e.a., 1993). Bijvoorbeeld: als je wilt betalen in de supermarkt dan hoor je achteraan de rij aan te sluiten en niet voor te kruipen. Dit soort ongeschreven gedragsregels zorgen ervoor dat het sociale leven soepel verloopt, dat er geen conflicten ontstaan en dat iedereen precies weet wat hij of zij moet doen. Daarnaast kunnen sociale normen ook bijdragen aan succesvolle coördinatie, door mensen te helpen om de meest opvallende keuze-optie te identificeren.
We hebben de coördinerende functie van sociale normen onder andere onderzocht in een specifiek type sociale situatie, namelijk in sociale dilemma’s. Sociale dilemma’s zijn situaties waarin er een conflict is tussen het groepsbelang en het eigenbelang van de groepsleden (Weber e.a., 2004). Zulke sociale dilemma’s komen in het dagelijks leven veel voor. Een bekend voorbeeld is het probleem van overbevissing, ook wel een collectieve-bron-dilemma genoemd (Hardin, 1968; Weber e.a., 2004). In dit dilemma heeft een groep mensen de beschikking over een gezamenlijke bron. Alle individuele groepsleden kunnen putten uit deze bron. Echter als zij samen te veel pakken, dan raakt de bron uitgeput, wat desastreus is voor het collectief.
In collectieve-bron-dilemma’s geldt de sociale norm dat iedereen in gelijke mate mag putten uit de gezamenlijke bron (Kerr, 1995; Messick, 1993). Als je zulke dilemma’s aan proefpersonen voorlegt, waarbij ze niet met elkaar kunnen communiceren, dan zie je dat mensen zich vaak aan deze gelijkheidsregel houden (De Kwaadsteniet e.a., 2006; 2008). De meeste mensen zullen dan namelijk precies een gelijk deel pakken uit de gezamenlijke bron (dit gaat echter niet altijd op, zie bv. Abele, Stasser & Chartier, 2010). Kortom, ze berekenen hoeveel ze zullen pakken door de grootte van de bron te delen door het aantal groepsleden, en als iedereen dat doet dan gaan ze allemaal met een gelijk deel naar huis . Door deze gelijkheidsregel te hanteren, kan men een collectieve uitkomst bereiken die niet alleen eerlijk is (Messsick, 1993), maar die ook nog eens leidt tot succesvolle coördinatie (De Kwaadsteniet e.a., 2007). De sociale norm van gelijkheid zorgt er dus voor dat één keuze-optie opvalt en draagt zo bij aan stilzwijgende coördinatie.
Hierbij is het wel van belang op te merken dat sociale normen niet altijd zo gemakkelijk kunnen worden toegepast. Om te bepalen hoe men een gedragsregel kan toepassen is er vaak specifieke informatie nodig, informatie die lang niet altijd voor handen is. Bijvoorbeeld: om de gelijkheidsregel te kunnen hanteren moet men precies weten hoe groot de gezamenlijke bron is. In veel sociale dilemma’s is dat soort informatie onzeker (Ostrom, 1990). Om het voorbeeld van overbevissing aan te halen: er is vaak onzekerheid over hoeveel vis elke visser precies kan vangen zonder dat de vispopulatie achteruit gaat. In vervolgonderzoek hebben we ons dan ook gericht op de vraag wat er gebeurt wanneer de informatie die mensen nodig hebben om de gelijkheidsregel toe te passen onzeker is (De Kwaadsteniet e.a., 2006; 2007; 2008; zie ook Budescu, Suleiman & Rapoport, 1995; Gustafsson, Biel & Gärling, 2000).
Sterke en zwakke situaties
Waar baseren mensen hun beslissingen op als ze door onzekerheid de heersende sociale norm niet kunnen toepassen? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, gebruikten we een sociaalpsychologische theorie over hoe mensen zich gedragen in onzekere situaties, namelijk Snyder en Ickes’ theorie (1985) over sterke versus zwakke situaties. Volgens Snyder er Ickes zijn er twee types situaties te onderscheiden. Sterke situaties zijn situaties die duidelijke aanwijzingen geven voor gedrag, waardoor iedereen precies weet wat hij/zij moet doen. In dat soort situaties is er dan ook weinig variatie in gedrag. Zwakke situaties zijn daarentegen situaties waarin het onzeker is wat men hoort te doen. In dat soort situaties is er dan ook veel variatie in gedrag, want mensen baseren hun beslissingen dan op hun eigen persoonlijke voorkeuren. Als we deze theorie toepassen op sociale dilemma’s, dan kunnen we dilemma’s zonder onzekerheid typeren als sterke situaties en dilemma’s met onzekerheid als zwakke situaties (De Kwaadsteniet e.a., 2006; 2008).
Proselfs en prosocials
Een eigenschap die een belangrijke rol speelt in sociale dilemma’s is sociale-waarde-oriëntatie (Van Lange, 1999). Sociale-waarde-oriëntatie is een persoonlijke eigenschap die iemands voorkeur weergeeft voor het bevorderen van het eigenbelang versus het groepsbelang. Mensen die vooral hun eigenbelang nastreven worden wel “proselfs” genoemd en mensen die vooral het groepsbelang nastreven worden ook wel “prosocials” genoemd. In sociaal dilemma onderzoek vindt men vaak dat proselfs minder coöperatief zijn dan prosocials (zie Weber e.a., 2004). Dit hoeft echter zeker niet altijd het geval te zijn: op basis van de theorie van Snyder en Ickes zou men kunnen verwachten dat sociale-waarde-oriëntatie alleen een effect heeft in zwakke sociale dilemma’s. Immers, vooral in zwakke situaties zouden persoonlijke voorkeuren invloed moeten hebben.
Om de bovenstaande gedachtegang te toetsen, hebben we een reeks onderzoeken uitgevoerd (De Kwaadsteniet e.a., 2006; 2008; zie ook Van Dijk, De Kwaadsteniet & De Cremer, 2009). Hierbij hebben we de sociale-waarde-oriëntatie van proefpersonen gemeten en ze vervolgens sociale dilemma’s voorgelegd die verschillenden in de mate van onzekerheid . In deze experimenten legden we proefpersonen een collectieve-bron-dilemma voor waarin we de onzekerheid van de situatie veranderden. In sommige condities was zowel de grootte van de bron als de grootte van de groep zeker (= een sterk sociaal dilemma) en in andere condities was er onzekerheid over ofwel de grootte van de bron ofwel de grootte van de groep (= een zwak sociaal dilemma). In lijn met de theorie van Snyder en Ickes, vonden we inderdaad dat er bij zekerheid weinig variatie was in gedrag en dat er geen verschil was tussen proselfs en prosocials. Zowel proselfs als prosocials bleken zich namelijk in sterke mate te houden aan de gelijkheidsregel. In de onzekere condities vonden we daarentegen dat er veel variatie was in gedrag. Proselfs bleken veel meer voor zichzelf uit de bron te pakken dan prosocials.
Conclusie
Kortom, uit ons onderzoek blijkt dat sociale normen (zoals de gelijkheidsregel) inderdaad kunnen helpen bij stilzwijgende coördinatie. Echter, de coördinerende functie van dat soort regels kan niet altijd gebruikt worden. De informatie die nodig is om zulke regels te hanteren is immers niet altijd voor handen. In dat geval zullen mensen hun keuzes baseren op hun eigen persoonlijke voorkeuren, waardoor er veel variatie in gedrag ontstaat. Helaas is dat soort variatie vaak desastreus voor stilzwijgende coördinatie. Om terug te komen op het voorbeeld van virtuele teams: als er onduidelijkheid is over wat ieders rol in het team is, dan zal dit leiden tot veel variatie in taakopvatting en gedrag, hetgeen slecht is voor het functioneren van het team. Voor succesvolle coördinatie is het immers van belang dat iedereen op dezelfde manier tegen de groepstaak aankijkt en dat men precies weet wat van ieder groepslid verwacht wordt. Is dat niet het geval (bijvoorbeeld door onzekerheid over wat elk groepslid moet doen) dan zal het moeilijk worden om elkaars keuzes stilzwijgend te coördineren.
Literatuurlijst
- Abele, S., Stasser, G., & Chartier, C. (2010). Conflict and Coordination in the Provision of Public Goods: A Conceptual Analysis of Continuous and Step-Level Games. Personality and Social Psychology Review, 14, 385-401.
- Budescu, D. V., Suleiman, R., & Rapoport, A. (1995). Positional order and group size effects in resource dilemmas with uncertain resources. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 61, 225-238.
- De Kwaadsteniet, E. W., & Van Dijk, E. (2012). A social-psychological perspective on tacit coordination: How it works, when it works, (and when it does not). European Review of Social Psychology, 23, 187-223.
- De Kwaadsteniet, E. W., Van Dijk, E., Wit, A., & De Cremer, D. (2006). Social dilemmas as strong versus weak situations: Social value orientations and tacit coordination under resource size uncertainty. Journal of Experimental Social Psychology, 42, 509-516.
- De Kwaadsteniet, E. W., Van Dijk, E., Wit, A., & De Cremer, D. (2008). “How many of us are there?”: Group size uncertainty and social value orientations in common resource dilemmas. Group Processes and Intergroup Relations, 11, 387-400.
- De Kwaadsteniet, E. W., Van Dijk, E., Wit, A., De Cremer, D., & De Rooij, M. (2007). Justifying decisions in social dilemmas: Justification pressures and tacit coordination under environmental uncertainty. Personality and Social Psychology Bulletin, 33, 1648-1660.
- Gustafsson, M., Biel, A., & Gärling, T. (2000). Egoism bias in social dilemmas with resource uncertainty. Group Processes and Intergroup Relations, 4, 351-365.
- Hardin, G. (1968). The tragedy of the commons. Science, 162, 1243-1248.
- Kelley, H. H. & Thibaut, J. W. (1978). Interpersonal relations: A theory of interdependence. New York: Wiley-Interscience.
- Kerr, N. L. (1995). Norms in social dilemmas. In D. Schroeder (Ed.), Social dilemmas; Perspectives on individuals and groups (pp. 31-47). Westport, CT: Praeger Press.
- Messick, D. M. (1993). Equality as a decision heuristic. In B. A. Mellers & J. Baron (Eds.) Psychological perspectives on justice (pp. 11-31). New York: Cambridge University Press.
- Ostrom, E. (1990). Governing the commons: The evolution of institutions for collective action. Cambridge, UK: Cambridge University Press.
- Reno, R. R., Cialdini, R. B., & Kallgren, C. A. (1993). The transsituational influence of social norms. Journal of Personality and Social Psychology, 64, 104-112.
- Schelling, T. C. (1960). The strategy of conflict. Cambridge, MA: Harvard University Press.
- Snyder, M., & Ickes, W. (1985). Personality and social behavior. In G. Lindzey & E. A. Aronson (Eds.), Handbook of social psychology: Vol. 2. Special fields and applications (pp. 883-925). New York: Random House.
- Van Dijk, E., De Kwaadsteniet, E. W., & De Cremer, D. (2009). Tacit coordination in social dilemmas: The importance of having a common understanding. Journal of Personality and Social Psychology, 96, 665-678.
- Van Lange, P. A. M. (1999). The pursuit of joint outcomes and equality in outcomes: An integrative model of social value orientation. Journal of Personality and Social Psychology, 77, 337-349.
- Weber, J. M., Kopelman, S., & Messick, D. M. (2004). A conceptual review of decision making in social dilemmas: Applying a logic of appropriateness. Personality and Social Psychology Review, 8, 281-307.