Verraderlijke Verleidingen

Als je die overheerlijke chocoladetaart van je favoriete bakker voor je neus krijgt, is het stuk al op voordat je je hebt bedacht dat je eigenlijk gezonder had willen eten...of niet? Uit onderzoek blijkt echter dat verleidingen goede voornemens niet altijd doen ‘vergeten’, maar ons ook kunnen helpen herinneren aan onze doelen. Op die manier kan het zien van een lekker taartje er juist voor zorgen dat mensen eerder voor iets gezonds zullen kiezen!

Afbeelding van Pixabay (https://pixabay.com/nl/taart-chocolade-chocoladetaart-1850011/), CC0 1.0 (https://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0/deed.nl)

Verleidingen worden typisch gezien als ‘slecht’: er bestaan vele verhalen waarin figuren die de verleiding niet kunnen weerstaan een hoop ellende over zich af roepen (denk bijvoorbeeld aan de doos van Pandora, of het verhaal van Adam en Eva). Niet alleen in religie, mythologie en sprookjes, maar ook in het dagelijks leven hebben mensen het idee dat verleidingen gevaarlijk zijn en dat je ze daarom maar beter zoveel mogelijk kunt vermijden. Wanneer iemand wordt geconfronteerd met verleidingen, worden alle verstandige voornemens gauw vergeten, zo wordt gedacht. Niet voor niets wordt onze huidige ‘obesogene’ voedselomgeving, waar het aanbod van – veelal ongezond - eten overweldigend is, vaak verantwoordelijk gehouden voor de stijgende pre valentie van overgewicht en obesitas: mensen worden nou eenmaal continu verleid.

In dit artikel wordt onderzoek besproken dat laat zien dat mensen ook vaak adequaat kunnen omgaan met verleidingen en dat verleidingen soms zelfs góed zijn. Hierbij richten we ons op de context van eetgedrag, waarbij ongezond, maar lekker eten in conflict staat met iemands goede voornemen om zijn of haar gewicht te beheersen. Uit dit onderzoek blijkt dat verleidingen goede voornemens niet altijd doen ‘vergeten’, maar je ook kunnen helpen herinneren aan je doel: afvallen. Op die manier kan het zien van een grote zak chips er juist voor zorgen dat je eerder geneigd bent iets gezonds te kiezen.

Wat is een verleiding?

Hoewel in de psychologische literatuur geen duidelijke definitie wordt gegeven van verleidingen, bestaat er consensus dat een verleiding altijd in conflict staat met een doel. Om het nog specifieker te maken hebben wij voorgesteld dat een verleiding per definitie twee componenten heeft: een verleiding is verleidelijk omdat het aantrekkelijk is en tegelijkertijd op een bepaalde manier ‘verboden’ (Kroese, Evers & De Ridder, 2011). Als je iets heel aantrekkelijk vindt, maar je hebt geen reden om het niet te willen, is het volgens deze definitie geen verleiding. Een chocoladetaart is dus bijvoorbeeld alleen een verleiding voor iemand die houdt van chocoladetaarten maar tegelijkertijd graag op zijn gewicht wil letten. 

Klassieke theorieën: Nadruk op bewuste zelfcontrole

Het wordt dus lastig wanneer mensen eigenlijk twee doelen hebben die met elkaar in conflict staan: aan de ene kant willen ze graag genieten van iets lekkers en aan de andere kant willen ze graag slank blijven (Stroebe, van Koningsbruggen, Papies & Aarts, 2013). De twee kanten van dit verleidingsdilemma zijn ook terug te vinden in psychologische theorieën over zelfregulatie. Zelfregulatie is “de capaciteit om het eigen gedrag aan te passen aan bepaalde normen, doelen of idealen” (Baumeister & Vohs, 2007). Hierbij hoort bijvoorbeeld ook het onderdrukken van impulsen, want soms moet je iets wat nu heel aanlokkelijk lijkt (een verleiding) weerstaan om een uiteindelijk doel te kunnen bereiken. Om zelfregulatieprocessen te illustreren wordt vaak gebruik gemaakt van zogenaamde ‘dual-process modellen’. Aan de ene kant is er een ‘heet’ systeem dat snel en emotioneel is en dat wordt gedreven door impulsen. Aan de andere kant bestaat er een ‘koel’ systeem, dat juist langzaam en rationeel is, en dat gericht is op het behalen van lange-termijn doelen (Metcalfe & Mischel, 1999). Bij het zien van een verleiding wordt in eerste instantie het hete systeem actief, gericht op snelle bevrediging. Het langetermijndoel, dat wordt ondersteund door het koude systeem, raakt hierbij op de achtergrond. Om weerstand te bieden aan de verleiding moet deze eerste impuls om voor ‘lekker, nu’ te kiezen worden onderdrukt door het koele systeem. Het onderdrukken van impulsen wordt zelfcontrole genoemd. Zelfcontrole wordt niet alleen gebruikt bij het weerstaan van verleidingen, maar ook bijvoorbeeld bij het onderdrukken van emoties, of bij het tonen van doorzettingsvermogen bij een vervelende taak (zie bijvoorbeeld Muraven, Tice & Baumeister, 1998). In de meest prominente theorie over zelfcontrole wordt een vergelijking gemaakt met de werking van een spier: voor het uitoefenen van zelfcontrole is mentale energie (‘kracht’) nodig die verbruikt wordt uit een beperkte bron. Als iemand meerdere keren achter elkaar zelfcontrole moet uitoefenen raakt de energiebron uitgeput. Hierdoor zullen impulsen –totdat de mentale energie na een periode van rust weer is aangevuld - niet langer beheerst kunnen worden (Muraven & Baumeister, 2000). Zo blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek dat wanneer mensen twee opeenvolgende taken moeten uitvoeren die beide zelfcontrole vereisen (bijvoorbeeld het onderdrukken van emoties tijdens het zien van een film en het werken aan onoplosbare puzzels), zij consequent slechter presteren op de tweede dan op de eerste taak (zie bijvoorbeeld Vohs & Heatherton, 2000). Vanuit dit perspectief is dus goed te verklaren waarom mensen zo vaak falen in het weerstaan van verleidingen. Door de grote nadruk die in de literatuur is gelegd op het falen van zelfregulatie, is echter onderbelicht gebleven hoe en wanneer mensen wél succesvol zijn in het weerstaan van verleidingen.

Counteractive Control: nadruk op automatische zelfcontrole

Het idee dat zelfcontrole altijd moeite kost lijkt niet bepaald functioneel. Als mensen zich bij elke verleiding zo snel van de wijs laten brengen is het een wonder dat we ons toch ook vaak wél aan onze goede voornemens weten te houden. Trope en Fishbach (2000; 2004) stellen daarom in de ‘Counteractive Control Theory’ dat verleidingen ook zouden kunnen werken als een soort alarmbellen (‘Let op! Dit taartje is niet verstandig als je wil afvallen!’), die ervoor zorgen dat mensen onbewust al gewapend worden om hun langetermijndoel te beschermen. In plaats van het idee dat het langetermijndoel op de achtergrond raakt bij het zien van een verleiding (doordat het hete systeem meer dominant is dan het koele systeem, zoals hierboven beschreven), stelt deze theorie juist dat het doel actiever wordt! Zo is bijvoorbeeld gevonden dat mensen die een lekkere chocoladetaart te zien kregen, sneller konden reageren op woorden die te maken hadden met lijnen in vergelijking met mensen die geen taart hadden gezien (Fishbach, Friedman, & Kruglanski, 2003). Dit betekent dat het lijndoel inderdaad meer op de voorgrond was gekomen bij de mensen die zojuist een taart hadden gezien. Hoe meer het lijndoel mentaal op de voorgrond zit, hoe groter de kans dat iemand zich ook hiernaar gedraagt (Bargh e.a., 2001). Dat de mensen die een taartje hadden gezien sneller konden reageren op woorden die met lijnen te maken hebben, betekent dan dat zij eerder geneigd zullen zijn om gezondere keuzes te maken dan mensen die geen taartje hadden gezien. Doordat een verleiding werkt als een soort alarmbel worden er dus als het ware verdedigingsmechanismen geactiveerd die ervoor zorgen dat mensen zich toch nog aan hun doel kunnen houden en verleidingen succesvol kunnen weerstaan. Hoewel counteractieve controle effecten met name zijn aangetoond op cognitieve uitkomstmaten (bijvoorbeeld in hoeverre een doel mentaal op de voorgrond zit, zoals hierboven beschreven), zijn er ook aanwijzingen dat deze processen daadwerkelijk hun uitwerking hebben op gedrag. Zo werd aangetoond dat proefpersonen die een verleiding (een chocoladetaart) zagen, hun langetermijndoel (gezond eten) belangrijker vonden en sterkere voornemens hadden zich gezond te gedragen in de toekomst, dan proefpersonen die een neutraal plaatje (een bloem) zagen. Bovendien kozen proefpersonen in de verleidingsconditie wanneer zij moesten kiezen tussen een gezond en een ongezond koekje, vaker voor het gezonde koekje, dan proefpersonen in de neutrale conditie (Kroese, Evers & De Ridder, 2009). Uit deze resultaten blijkt dat verleidingen langetermijndoelen kunnen activeren, en zo aanzetten tot gezond gedrag.  

De Counteractive Control Theory biedt dus een fascinerende en vernieuwende kijk op het succesvol weerstaan van verleidingen, maar kent ook zijn beperkingen. Het idee dat verleidingen zorgen voor doelgericht gedrag is natuurlijk zeer functioneel, maar lijkt tegelijkertijd te mooi om waar te zijn. Als verleidingen zo gemakkelijk zijn te weerstaan, kan niet worden verklaard waarom zoveel mensen moeite hebben met het behouden van een gezond gewicht. Dit roept de vraag op welke omstandigheden counteractieve controleprocessen kunnen bevorderen: wanneer roepen verleidingen doelgericht gedrag op?

Moderatoren van counteractieve controleprocessen 

Aan de ene kant is er dus veel onderzoek waaruit blijkt dat verleidingen aanzetten tot impulsief gedrag en aan de andere kant is er de Counteractive Control Theory die juist stelt dat verleidingen makkelijk weerstaan kunnen worden. Onderzoekers zijn nu dan ook bezig om te kijken hoe  deze twee perspectieven met elkaar gerijmd kunnen worden (zie bijvoorbeeld Stroebe e.a., 2013). Tot nu toe is een aantal moderatoren van counteractieve controleprocessen naar voren gekomen: de mate waarin iemand succesvol is in zelfregulatie, de belangrijkheid van het langetermijndoel, en de sterkte van de verleiding. Dit zijn factoren die invloed hebben op het effect van verleidingen op zelfregulatie: het gunstige effect dat verleidingen zelfregulatie activeren treedt dus niet altijd op. Deze drie moderatoren worden hieronder besproken.

Ten eerste is aangetoond dat de gunstige bevinding dat verleidingen het doel meer op de voorgrond brengen alleen te vinden is bij mensen die aangeven succesvol te zijn in zelfregulatie. Dit is logisch als je bedenkt dat counteractieve controleprocessen inderdaad worden gezien als een reflectie van succesvolle zelfregulatie. De vraag blijft natuurlijk wel wat de kip is en wat het ei: zijn mensen succesvol geworden in zelfregulatie omdat hun doelen automatisch worden geactiveerd zodra ze een verleiding tegenkomen, of hebben ze op een andere manier geleerd om verleidingen te weerstaan en zijn de sterke mentale connecties tussen verleidingen en doelen daar een gevolg van?

De andere twee moderatoren – de belangrijkheid van het doel en de sterkte van de verleiding – hebben beide te maken met de grootte van het conflict dat de verleiding oproept. Immers, teruggrijpend op de definitie van een verleiding, is het conflict groter als de verleiding meer verboden is (bijvoorbeeld omdat je een sterker doel hebt) of als de verleiding  aantrekkelijker is (een heel lekker taartje kan bijvoorbeeld een sterkere verleiding zijn dan een simpel biscuitje). Voor counteractieve controleprocessen geldt dat deze alleen optreden als het conflict groot genoeg is: als iemand geen conflict ervaart, lijkt er immers ook geen noodzaak te zijn voor ‘verdedigingsmechanismen’ in de vorm van zelfregulatie.

Onderzoek heeft inderdaad laten zien dat verleidingen alleen zelfcontroleprocessen oproepen als mensen dit doel ook daadwerkelijk belangrijk vinden (Fishbach e.a., 2003). Na het zien van chocola werd het doel ‘lijnen’ bijvoorbeeld alleen geactiveerd bij mensen die het belangrijk vonden om slank te zijn. Bij mensen die niet geïnteresseerd waren in hun gewicht werd ‘lijnen’ juist minder mentaal toegankelijk na het zien van chocola. Voor hen riep deze verleiding geen conflict op en ze dachten bij de chocola waarschijnlijk eerder aan ‘lekker genieten’ dan aan lijnen. De derde moderator, die ook te maken heeft met de grootte van het conflict dat een verleiding oproept, is de sterkte van de verleiding. Deze wordt hieronder wat uitgebreider behandeld.

Zwakke en sterke verleidingen

Hoewel intuïtief aannemelijk lijkt dat mensen zich beter kunnen beheersen bij het zien van zwakke dan bij sterke verleidingen, voorspelt het zogenaamde ‘critical level’ perspectief (Gilbert, Lieberman, Morewedge & Wilson, 2004) precies het tegenovergestelde. Volgens deze visie komen mensen, door het activeren van zelfregulatiemechanismen, eerder in actie naarmate de bedreiging voor het langetermijndoel groter is. Kleine bedreigingen (zwakke verleidingen) worden volgens deze redenering snel onderschat, waardoor men geen adequate verdedigingsmechanismen in werking stelt om het langetermijndoel (gewichtsbeheersing) te beschermen.

Inderdaad is er empirische ondersteuning gevonden voor de hypothese dat sterke verleidingen meer zelfcontrole activeren dan zwakke verleidingen. Zo is er onderzoek waaruit blijkt dat mensen verrassend genoeg mínder eten van een grote zak chips (een relatief sterke verleiding) dan van een klein zakje chips (een zwakke verleiding; Coelho do Vale, Pieters & Zeelenberg, 2008). Ook is gevonden dat mensen die geconfronteerd werden  met echte snoepjes (een sterke verleiding) na afloop minder chocola aten in vergelijking met mensen die alleen een foto van snoepjes hadden gezien (een zwakke verleiding; Geyskens, Dewitte, Pandelaere & Warlop, 2008). Degenen die aan een sterke verleiding werden blootgesteld konden zich dus beter beheersen. In ons eigen onderzoek hebben we de aantrekkelijkheid van de verleiding gemanipuleerd: deelnemers werden blootgesteld aan ofwel een matig aantrekkelijke verleiding (bijvoorbeeld een tekst over de productie van chocola of een plaatje van een onaantrekkelijke chocoladetaart) ofwel een sterk aantrekkelijke verleiding (bijvoorbeeld een tekst waarin de verrukkelijke smaak van chocola werd aangeprezen, of een plaatje van een zeer aantrekkelijke chocoladetaart). We vonden dat de mentale toegankelijkheid van het langetermijndoel groter was na confrontatie met de sterke verleidingen, dan met de zwakkere verleidingen. In een derde studie bleek bovendien dat deelnemers die een matig aantrekkelijke taart (zwakke verleiding) kregen aangeboden méér aten van de taart dan deelnemers die werden blootgesteld aan een zeer aantrekkelijke taart (sterke verleiding; Kroese, Evers & De Ridder, 2011).

In vervolgonderzoek is het onderliggende mechanisme van deze bevinding bestudeerd. Op basis van de implicaties van het eerder besproken critical level perspectief kan worden verwacht dat zwakke verleidingen worden onderschat. Met andere woorden, mensen schatten in dat zwakke (minder aantrekkelijke) verleidingen minder slecht zijn voor de lijn (hun langetermijndoel) dan sterke verleidingen. Inderdaad bleek uit onderzoek dat zwakke verleidingen werden gezien als minder ongezond en minder calorierijk dan sterke verleidingen, zelfs als de beide verleidingen in werkelijkheid evenveel calorieën bevatten (Kroese, Evers, & De Ridder, 2013). Bovendien hing het aantal ingeschatte calorieën van een product negatief samen met de hoeveelheid die mensen van dit product aten: hoe meer calorieën mensen dachten dat er in een product zaten, hoe minder ze ervan aten. Dit kan dus verklaren waarom mensen van zwakke verleidingen paradoxaal genoeg meer kunnen eten dan van sterke verleidingen: ze denken dat er minder calorieën in zitten waardoor de ‘alarmbellen’ die signaleren dat verdedigende zelfregulatiemechanismen nodig zijn –niet afgaan en vervolgens eten ze dus meer.

Dit komt overeen met literatuur waaruit blijkt dat mensen geneigd zijn meer te eten na het proeven van een product dat werd aangeprezen als ‘gezond’ dan wanneer hetzelfde product werd aangeprezen als ‘lekker’ (Finkelstein & Fishbach, 2010). Een interessante bevinding is ook dat mensen gemiddeld meer calorieën eten in een fastfood restaurant dat een gezonde uitstraling heeft (Subway) in vergelijking met een typisch ongezond restaurant (McDonald’s). Doordat men in de Subway denkt gezond bezig te zijn, zijn mensen eerder geneigd om extra bij- en nagerechten te bestellen. Bij McDonald’s houden mensen zich relatief juist meer in – de alarmbellen treden in werking – omdat ze zich wel realiseren dat het eten niet zo gezond is en ze dus meer conflict ervaren (Chandon & Wansink, 2007). Samengevat zijn mensen dus minder goed gewapend tegen verleidingen die een minder groot conflict oproepen omdat ze deze onderschatten. Hierdoor kan het gebeuren dat mensen juist meer eten van zwakke verleidingen dan van sterke verleidingen. Dit kan een verraderlijke valkuil zijn voor mensen die ‘gezond’ proberen te doen. Ze vermijden misschien hun grootste verleidingen, maar zijn hierdoor paradoxaal genoeg uiteindelijk juist slechter af doordat ze extra veel gaan eten van de zwakkere verleidingen.

Kunnen we deze kennis gebruiken?

Het onderzoek dat hierboven is besproken geeft een goed inzicht in succesvolle zelfregulatieprocessen: bij mensen die het belangrijk vinden om op hun lijn te letten zorgen (sterke) verleidingen ervoor dat het lijndoel automatisch wordt geactiveerd. Een vervolgvraag die zich opdringt is dan natuurlijk of het mogelijk is deze mentale verleiding-doel associaties, die kenmerkend zijn voor mensen die succesvol zijn in het weerstaan van verleidingen (Fishbach e.a., 2003), ook te creëren bij mensen die hier níet succesvol in. Eerste studies op dit vlak zijn veelbelovend. In twee onderzoeken (Kroese, Adriaanse, Evers & De Ridder, 2011) zijn deelnemers die aangaven moeite te hebben met het weerstaan van verleidingen gevraagd om specifieke plannen (implementatie intenties; Gollwitzer, 1999) te formuleren die een verleiding koppelden aan een lijndoel. Vervolgens werd gemeten of deze mensen op cognitief niveau inderdaad een associatie hadden gecreëerd tussen de verleiding en het doel, en of dit er dan ook toe leidde dat zij deze verleiding in de periode daarna beter konden weerstaan. Deelnemers die een verleiding koppelden aan het doel om te lijnen door middel van een als-dan plan (“als ik chocola zie of ruik, dan volg ik mijn doel om te lijnen”) bleken vervolgens inderdaad een sterkere verleiding-doel associatie te hebben dan deelnemers in de controle conditie die alleen de intentie om te lijnen hadden geformuleerd. Dit werd gemeten met een zogeheten lexicale decisietaak, waarbij de reactiesnelheid van deelnemers op doel-gerelateerde woorden zoals “lijnen” en “slank” werd gemeten nadat een snelle flits te zien was van het verleidingswoord “chocola”: hoe sneller men reageerde, hoe sterker de associatie tussen verleiding en doel. Bij deelnemers die een verleiding-doel plan hadden gemaakt, kwam het lijndoel dus sneller in hun gedachten na confrontatie met een verleiding. Nog belangrijker is, dat we in een tweede studie vonden dat de sterkte van de verleiding-doel associatie ook daadwerkelijk gerelateerd was aan de mate waarin participanten in de week volgend op het onderzoek, hun verleiding konden weerstaan. Dus, hoe sneller het doel om te lijnen werd geactiveerd na het zien van het woord “chocola”, hoe minder chocola door deelnemers werd gegeten in de week volgend op het onderzoek. Soortgelijke bevindingen zijn ook gerapporteerd door Van Koningsbruggen en collega’s (2011). Op deze manier kunnen we dus met behulp van een relatief simpele interventie zorgen voor meer succesvolle zelfcontrole.

Conclusie

Op basis van de hier besproken literatuur kan worden geconcludeerd dat verleidingen niet altijd slecht zijn. Mensen vallen niet altijd hulpeloos ten prooi aan impulsen, maar zijn vaak heel goed in staat om verleidingen te weerstaan en zo hun langetermijndoelen te beschermen. Sterker nog, doordat verleidingen mensen helpen herinneren aan hun langetermijndoel kunnen ze soms juist leiden tot goed gedrag. Wel is het raadzaam vooral alert te zijn op zwakke verleidingen: omdat mensen de neiging hebben deze te onderschatten, zijn de zwakke verleidingen uiteindelijk de meest verraderlijke.

 

Disclaimer: Dit artikel is gebaseerd op de Nederlandse samenvatting van mijn proefschrift:

Kroese, F.M. (2012). Tricky Treats: How and when temptations boost self-control.

 

Referenties

  • Bargh, J. A., Gollwitzer, P. M., Lee-Chai, A., Barndollar, K., & Trotschel, R. (2001). The automated will: Nonconscious activation and pursuit of behavioral goals. Journal of Personality and Social Psychology, 81, 1014-1027.
  • Baumeister, R.F., & Vohs, K. (2003). Willpower, choice, and self-control. In: G. Loewenstein, D. Read, & R.F Baumeister (Eds.), Time and decision: Economic and psychological perspectives on intertemporal choice. New York: Russell Sage Foundation.
  • Chandon, P., & Wansink, B. (2007). The biasing health halos of fast-food restaurant health claims: Lower calorie estimates and higher side-dish consumption intentions. Journal of Consumer Research, 34, 301-314.
  • Coelho do Vale, R., Pieters, R., & Zeelenberg, M. (2008). Flying under the radar: Perverse package size effects on consumption self-regulation. Journal of Consumer Research, 35, 380-390.
  • Finkelstein, F.R., & Fishbach, A. (2010). When healthy food makes you hungry. Journal of Consumer Research, 37, 357-367.
  • Fishbach, A., Friedman, R. S., & Kruglanski, A. W. (2003). Leading us not unto temptation: Momentary allurements elicit overriding goal activation. Journal of Personality and Social Psychology, 84, 296-309.
  • Geyskens, K., DeWitte, S., Pandelaere, M., & Warlop, L. (2008). Tempt me just a little bit more: The effect of prior food temptation actionability on goal activation and consumption. Journal of Consumer Research, 35, 600-610.
  • Gilbert, D. T., Lieberman, M. D., Morewedge, C. K., & Wilson, T. D. (2004). The peculiar longevity of things not so bad. Psychological Science, 15, 14-19.
  • Gollwitzer, P. M. (1999). Implementation intentions: Strong effects of simple plans. American Psychologist, 54, 493-503.
  • Van Koningsbruggen, G., Stroebe, W., Papies, E., & Aarts, H. (2011). Implementation intentions as goal primes: Boosting self-control in tempting environments. European Journal of Social Psychology, 41, 551-557.
  • Kroese, F.M., Evers, C., & De Ridder, D.T.D. (2013). If it’s good it must be bad: The indirect effect of temptation strength on self-control through perceived unhealthiness. Eating Behaviors, 14, 522-524.
  • Kroese, F. M., Adriaanse, M. A., Evers, C., & De Ridder, D. T. D. (2011). 'Instant Success': Turning temptations into cues for goal-directed behavior. Personality and Social Psychology Bulletin, 37, 1389-1397.
  • Kroese, F.M., Evers, C., & De Ridder, D.T.D. (2011). Tricky treats: Paradoxical effects of temptation strength on self-regulation processes. European Journal of Social Psychology, 41, 281-288.
  • Kroese, F.M., Evers, C., & De Ridder, D.T.D. (2009). How chocolate keeps you slim: The effect of food temptations on weight watching goal importance, intentions, and eating behavior. Appetite, 53, 430-433.
  • Metcalfe, J., & Mischel, W. (1999). A hot/cool-system analysis of delay of gratification: dynamics of willpower. Psychological Review, 106, 3-19.
  • Muraven, M., & Baumeister, R. (2000). Self-regulation and depletion of limited resources: Does self-control resemble a muscle? Psychological Bulletin, 126, 247-259.
  • Muraven, M., Tice, D., & Baumeister, R. (1998). Self-control as limited resource: Regulatory depletion patterns. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 774-789.
  • Stroebe, W., Van Koningsbruggen, G., Papies, E., & Aarts, H. (2013). Why most dieters fail but some succeed: A goal conflict model of eating behavior. Psychological Review, 120, 110-138.
  • Trope, Y. & Fishbach, A. (2000). Counteractive self-control in overcoming temptation. Journal of Personality and Social Psychology, 79, 493-506.
  • Vohs, K., & Heatherton, T. (2000). Self-regulatory failure: A resource-depletion approach. Psychological Science, 11, 249-254.
  • Dit artikel is gebaseerd op haar proefschrift, getiteld ‘Tricky treats: how and when temptations boost self-control’.

Auteur(s) van het artikel

Facebook