Opvoeding, hechting en vooroordelen

De emotionele banden en ervaringen die we hebben met onze ouders (en romantische partners) dragen bij aan hoe we onszelf en anderen zien. Dit noemen we ook wel een ‘intern werkmodel’. Deze modellen hebben levenslang invloed op hoe we met anderen omgaan. Uit onderzoek blijkt dat deze modellen gerelateerd zijn aan de houding die mensen hebben tegenover achtergestelde groepen — maar waarom?

 

Afbeeldinghttps://www.pexels.com/photo/eggs-in-tray-on-white-surface-1556707/ 

Vooroordelen en denkbeelden die ervoor zorgen dat we sociale ongelijkheid aanvaardbaar vinden, belemmeren het pad naar een inclusieve maatschappij waarin iedereen zich thuis voelt. Veel factoren spelen een rol bij de totstandkoming van zulke vooroordelen en denkbeelden. Een groeiende tak van onderzoek suggereert dat de verwachtingen die we hebben van anderen — door de manier waarop we zijn opgevoed — hier ook aan bijdragen. Bepaalde studies lijken zelfs een oorzakelijk verband aan te tonen. Bijvoorbeeld: terugdenken aan het ontvangen van steun, aanmoediging en liefde kan vooroordelen verminderen (Saleem et al., 2015). Wat kunnen we leren over hoe hechting onze vooroordelen en denkbeelden beïnvloedt?

Gehechtheid, zelfbeeld en wat we van anderen verwachten

Volgens de gehechtheidstheorie heeft iedereen een aangeboren behoefte om hechte, emotionele banden op te bouwen (Bowlby, 1973). Ervaringen met onze ouders, en, op latere leeftijd, romantische partners, beïnvloeden onze verwachtingen over hoe anderen met ons zullen omgaan (Bowlby, 1973; Bretherton, 1999). Bijvoorbeeld: heb je het gevoel dat je iemand kan bellen als het leven niet meezit? Heb je het vertrouwen dat iemand altijd voor je klaarstaat als je ze nodig hebt? Deze verwachtingen noemen we ook wel 'interne werkmodellen'. Ze zijn relatief stabiel en hebben levenslang invloed op hoe we met anderen omgaan. Ten tijde van angst, gevaar en stress worden onze interne werkmodellen ‘geactiveerd’ (Bowlby, 1973; Mikulincer, Shaver & Pereg, 2003), oftewel gebruiken we strategieën om een gevoel van veiligheid te creëren (Bowlby, 1973). Aangezien we als mensen sneller geneigd zijn om buitenstaanders dreigend te vinden (Stephan & Stephan, 2017), denken gehechtheidsonderzoekers sinds kort dat interne werkmodellen mogelijk bijdragen aan de ontwikkeling van vooroordelen over achtergestelde groepen (Carnelly & Boag, 2019).

Interne werkmodellen in adolescenten en volwassenen bestaan uit twee onafhankelijke onderdelen of dimensies: hechtingsangst en hechtingsvermijding (Brennan, Clark & Shaver, 1998). Met hechttingsangst bedoelen we de angstige, onzekere gevoelens die mensen hebben met betrekking tot hechte relaties. Met hechtingsvermijding bedoelen we de neiging om hechte banden met anderen te vermijden. Verschillen in de mate van hechtingsangst en hechtingsvermijding vloeien voort uit het vermogen van ouders (en partners) om adequaat te reageren op onze fysieke of emotionele behoeften, zoals om beschermd of getroost te worden (Van IJzendoorn, 1999). Door een combinatie van deze twee dimensies kunnen we één van de vier hechtingsstijlen hebben in onze relaties met anderen: veilig gehecht (weinig hechtingsangst en weinig hechtingsvermijding), angstig gehecht (veel hechtingsangst en weinig hechtingsvermijding), ontkennend vermijdend gehecht (weinig hechtingsangst en veel hechtingsvermijding), en angstig vermijdend gehecht (veel hechtingsangst en veel hechtingsvermijding; Brennan, Clark & Shaver, 1998). De mate van hechtingsangst hangt samen met het hebben van een positief of negatief zelfbeeld. De mate van hechtingsvermijding hangt samen met het hebben van een positief of negatief beeld van anderen (Bartholomew & Horowitz, 1991; Brennan, Clark & Shaver, 1998). De meerderheid van de mensen zijn veilig gehecht (circa 60%), maar een grote groep mensen heeft veel hechtingsangst of veel hechtingsvermijding (circa 40%; Van IJzendoorn & Bakermans-Kranenburg, 1996; Mickelson, Kessler, & Shaver, 1997).

Etnische vooroordelen

Door de toename in etnische diversiteit lijken spanningen in de samenleving toe te nemen. Maar wie veilig gehecht is, heeft hoogstwaarschijnlijk een positievere houding tegenover etnische minderheden dan wie een andere hechtingsstijl heeft (Carnelley & Boag, 2019). Zo bleek uit een studie uit Italië bijvoorbeeld dat veilig gehechte adolescenten (weinig hechtingsangst en weinig hechtingsvermijding) minder vooroordelen hebben over migranten dan adolescenten met één van de drie andere hechtingsstijlen (Di Pentima & Toni, 2009). Uit studies met witte Nederlandse volwassenen bleek eveneens dat de deelnemers met een veilige hechtingsstijl meer steun geven aan de integratie van migranten, zoals inzien dat migranten kunnen deelnemen aan de samenleving en tegelijkertijd hun eigen cultuur kunnen behouden (Hofstra, Van Oudenhoven & Buunk, 2005). De positieve gevolgen van veilige gehechtheid kunnen zelfs opgeroepen worden als we zelf niet veilig gehecht zijn. Zo bleek uit twee verschillende experimentele studies dat denken aan momenten waarop we steun en aanmoediging hebben ontvangen van personen die we lief hebben (oftewel het oproepen van “veilige gehechtheid”) kan leiden tot minder vooroordelen en agressie tegen etnische minderheden en moslims (Boag & Carnelley, 2016; Saleem et al., 2015). Kortom, het positief zelfbeeld en positief beeld dat veilig gehechte personen hebben van anderen, lijkt ook te leiden tot een positievere houding tegenover achtergestelde groepen.

Seksisme

Op straat, op het werk, en online: seksisme is in Nederland overal aanwezig. Ook bij seksisme spelen hechtingsangst en hechtingsvermijding een rol. Zo bleek uit twee studies uit Amerika dat heteroseksuele personen met een hoge mate van hechtingsangst vaker een traditioneel beeld hebben van man-vrouwverhoudingen (, bv. geloven dat vrouwen beschermd moeten worden door mannen; Hart, Hung, Glick & Dinero, 2012; Hart, Glick & Dinero, 2013). Uit dezelfde studies bleek dat personen met een hoge mate van hechtingsangst ook een meer expliciet negatieve houding hebben tegenover de andere sekse, wat ook het geval is voor personen met een hoge mate van hechtingsvermijding (Hart et al., 2012; Hart et al., 2013). Al met al zijn deze patronen mogelijk te verklaren vanuit het idee dat mensen met veel hechtingsvermijding een negatief beeld hebben van anderen. Dat kan doorsijpelen naar een afstandelijke houding tegenover de andere sekse (Gormley & Lopez, 2010; Hart et al., 2012; Hart et al., 2013). Eveneens lijkt het hebben van een negatief zelfbeeld voor personen met veel hechtingsangst te kunnen leiden tot een negatieve houding tegenover de andere sekse (Hart et al., 2012; Hart et al., 2013).

Sociale ongelijkheid

Denkbeelden over hoe aanvaardbaar we sociale ongelijkheid vinden liggen aan de kern van onze meningen over de maatschappij. Daar zijn twee voorbeelden van. De eerste is rechts-autoritarisme, oftewel de voorkeur voor sterke leiders en steun voor tradities (Altemeyer, 1988). Het tweede betreft de sociale dominantie-oriëntatie, oftewel de voorkeur voor sociale hiërarchie en ongelijkheid tussen groepen (Pratto et al., 1994). De gevolgen van zulke denkbeelden zijn reëel. Veel supporters van extreemrechtse partijen in Europa en de VS hebben sterke rechtse-autoritaire en sociaal dominante opvattingen (Van Assche, Dhont, & Pettigrew, 2019). Deze denkbeelden lijken deels voort te vloeien uit hechtingsangst en hechtingsvermijding. Uit een studie met een diverse groep Amerikaanse deelnemers blijkt dat personen met een hoge mate van hechtingsangst sterkere rechts-autoritaire opvattingen hebben, terwijl personen met een hoge mate van hechtingsvermijding sterkere sociaal dominante opvattingen hebben. Uit een studie met Italiaanse studenten blijkt dat angstig gehechte personen (veel hechtingsangst en weinig hechtingsvermijding) en ontkennend vermijdend gehechte personen (weinig hechtingsangst en veel hechtingsvermijding) zowel sterkere rechts-autoritaire als sociaal dominante opvattingen hebben (Roccato, Russo & Senestro, 2013). Deze studies suggereren dat denkbeelden die ongelijkheid tussen groepen rechtvaardigen wellicht effectief zijn in het creëren van een gevoel van veiligheid voor personen met veel hechtingsangst of veel hechtingsvermijding (Weber & Frederico, 2007; Roccato, Russo & Senestro, 2013).

Conclusie

Hoe we zijn opgevoed — en de interne werkmodellen die daaruit voortvloeien — draagt bij aan de houding die we hebben richting achtergestelde groepen. Veilig gehechte personen lijken de meest positieve houding te hebben tegenover personen met een andere etnische achtergrond of sekse dan de eigen. Veilige hechting is maar één van de vele factoren die bijdragen aan het verminderen van vooroordelen, maar wel één die van huis uit beïnvloed kan worden. Door te kiezen voor een warme, sensitieve opvoeding kunnen ouders een steentje bijdragen aan het creëren van een inclusieve maatschappij waarin iedereen zich thuis voelt.

 

Referenties

Bartholomew, K., & Horowitz, L. M. (1991). Attachment styles among young adults: a test of a four-category model. Journal of Personality and Social Psychology, 61(2), 226. https://doi.org/10.1037/0022-3514.61.2.226

Boag, E. M., & Carnelley, K. B. (2016). Attachment and prejudice: The mediating role of empathy. British Journal of Social Psychology, 55(2), 337–356.https://doi.org/10.11 11/bjso.12132 Bowlby, J. (1973). Attachment and loss: Vol. 2. Separation. New York: Basic Books. https://doi.org/10.2307/583128

Brennan, K. A., Clark, C. L., & Shaver, P. R. (1998). Self-report measurement of adult attachment: An integrative overview. Attachment theory and close relationships (pp. 46–76). The Guilford Press.

Bretherton, I. (1999). Updating the ‘internal working model’ construct: Some reflections. Attachment & Human Development, 1(3), 343–357. https://doi.org/10.1080/14616 739900134191

Carnelley, K. B., & Boag, E. M. (2019). Attachment and prejudice. Current Opinion in Psychology, 25, 110–114. https://doi.org/10.1016/j.copsyc.2018.04.003

Di Pentima, L., & Toni, A. (2009). Subtle, blatant prejudice and attachment: A study in adolescent age. Giornale Di Psicologia, 3(2), 153-163.

Duckitt, J. (2001). A dual-process cognitive-motivational theory of ideology and prejudice. In Advances in Experimental Social Psychology, (33), 41–113. Elsevier. https://doi.org/ 10.1016/S0065-2601(01)80004-6

Hofstra, J., van Oudenhoven, J. P., & Buunk, B. P. (2005). Attachment styles and majority members’ attitudes towards adaptation strategies of immigrants. International Journal of Intercultural Relations, 29(5), 601–619. https://doi.org/10.1016/j.ijintrel.2005.05.009

Mickelson, K. D., Kessler, R. C., & Shaver, P. R. (1997). Adult attachment in a nationally representative sample. Journal of Personality and Social Psychology, 73(5), 1092. https://doi.org /10.1037/0022-3514.73.5.1092

Mikulincer, M., Shaver, P. R., & Pereg, D. (2003). Attachment theory and affect regulation: The dynamics, development, and cognitive consequences of attachment-related strategies. Motivation and Emotion, 27(2), 77-102. https://doi.org/10.1023/a:10 24515519160

Pratto, F., Sidanius, J., Stallworth, L. M., & Malle, B. F. (1994). Social dominance orientation: A personality variable predicting social and political attitudes. Journal of Personality and Social Psychology, 67(4), 741. https://doi.org/10.1037/0022-3514.67.4.741

Roccato, M., Russo, S., & Senestro, S. (2013). Adult attachment styles, life experiences, right-wing authoritarianism, and social dominance orientation. Psicologia Sociale, 8(2), 249-266. https://doi.org/10.1024/1421-0185.67.4.219

Saleem, M., Prot, S., Cikara, M., Lam, B. C. P., Anderson, C. A., & Jelic, M. (2015). Cutting gordian knots: reducing prejudice through attachment security. Personality and Social Psychology Bulletin, 41(11), 1560–1574. https://doi.org/10.1177/0146167215601829

Stephan, W. G., & Stephan, C. W. (2017). Intergroup threat theory. The international encyclopedia of intercultural communication, 1-12. https://doi.org/10.1002/9781118 783665.ieicc0162

Van IJzendoorn, M. H. (1990). Developments in cross-cultural research on attachment: Some methodological notes. Human Development, 33(1), 3–9. https://doi.org/10.1159/000 276498

Van IJzendoorn, M. H., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (1996). Attachment representations in mothers, fathers, adolescents, and clinical groups: A meta-analytic search for normative data. Journal of consulting and clinical psychology, 64(1), 8. https://doi. org/10.1037/0022-006x.64.1.8

Van Assche, J., Dhont, K., & Pettigrew, T. F. (2019). The social‐psychological bases of far‐right support in Europe and the United States. Journal of Community & Applied Social Psychology, 29(5), 385-401. https://doi.org/10.1002/casp.2407

Weber, C., & Federico, C. M. (2007). Interpersonal attachment and patterns of ideological belief. Political Psychology, 28(4), 389–416. https://doi.org/10.1111/j.1467-9221.2007.00579.x

Auteur(s) van het artikel

Facebook