De behandeling van patiënten met psychopathie: de mythes eindelijk voorbij?

Binnen de (forensische) geestelijke gezondheidszorg heerst het idee dat patiënten met psychopathie hun leven lang een grote bedreiging vormen voor de maatschappij, zelfs indien ze behandeld worden. Sterker nog, vele behandelaars gaan ervan uit dat psychopathische patiënten door het volgen van een therapeutische behandeling nog gevaarlijker kunnen worden en dus bij voorkeur uit behandelprogramma’s geweerd dienen te worden. Maar waar komt deze beeldvorming vandaan? En in welke mate klopt dit beeld van de onbehandelbare psychopathische persoon? Met dit artikel willen we dit heersende idee aan de hand van wetenschapelijke evidentie uitdagen. 

Afbeelding van Pixabay (https://pixabay.com/photos/stone-zen-white-spa-rock-316225/)

Door de recente Netflix documentaire “Conversations With a Killer: The Ted Bundy Tapes” en de dramareeks “Extremely Wicked, Shockingly Evil and Vile” is de zaak Ted Bundy recent weer volop onder de aandacht gekomen. Deze ogenschijnlijke verpersoonlijking van Dr. Jekyll en Mr. Hyde blijft tot op de dag van vandaag duidelijk mensen fascineren. De voormalige student Rechten wist in de jaren ’70 met zijn aantrekkelijk uiterlijk en zijn intelligent voorkomen diverse vrouwen te charmeren. Wat deze vrouwen echter niet wisten, was dat hij een dubbelleven als serieverkrachter en -moordenaar leed. In enkele jaren tijd wist hij op zeer gewelddadige en gruwelijke wijze tientallen jonge vrouwen om te brengen, waaronder ook een 14-jarig meisje. Ted Bundy wordt vaak als een rasechte psychopaat omschreven. Maar niet iedere psychopaat beantwoordt aan het ‘Bundy-type’; slechts een beperkt deel van de ‘psychopaten’ voldoet aan dit prototypische beeld van de wrede, uitermate gewelddadige (serie)moordenaar. We kunnen er echter niet omheen dat personen met een hogere mate van psychopathie meer gewelddadig en crimineel gedrag vertonen in vergelijking tot niet-psychopathische personen (Skeem, Polaschek, Patrick, & Lilienfeld, 2011).  

 Een mogelijke manier om dit normoverschrijdend gedrag bij psychopathische personen te voorkomen, is door hen te behandelen. Maar bij leken en professionals leeft het idee dat personen met psychopathie onbehandelbaar zijn. Sterker nog, psychopathische personen zouden zelfs ‘psychopathischer’ worden na het volgen van een behandeling. Door deze assumptie worden patiënten en gedetineerden met een hogere mate van psychopathie vaak uit behandelprogramma’s geweerd, waardoor ze na vrijlating onbehandeld terugkeren in de maatschappij. Deze assumptie lijkt echter niet geheel te kloppen. In dit artikel willen we het beeld van de onbehandelbare ‘psychopaat’ uitdagen aan de hand van recente empirische evidentie. Voordat we verder op dit onderwerp ingaan, zullen we eerst toelichten wat psychopathie concreet inhoudt en hoe men psychopathie kan vaststellen.

Psychopathie: what’s in the name?

Psychopathie is een persoonlijkheidsstructuur waarbij problemen op het affectieve, interpersoonlijke en gedragsmatige domein vastgesteld kunnen worden. Zo is de emotionele beleving bij personen met psychopathische trekken vrij beperkt. Deze personen ervaren nauwelijks angst in gevaarlijke en bedreigende situaties. Wanneer ze toch emoties tonen,  zijn deze emoties vaak van korte duur en zelden echt doorleefd. Berouw en schuldgevoelens kennen ze nauwelijks. Ze bekommeren zich niet om de gevoelens, de rechten en het welzijn van anderen. Psychopathische personen zijn zelfzuchtig van aard en trachten met charme en manipulatie hun eigen doelen te bereiken. Ook leugenachtig gedrag is hen niet vreemd. Daarnaast zijn deze personen impulsief en zijn ze steeds op zoek naar nieuwe prikkels. Bovendien zullen ze zelden verantwoordelijkheid opnemen voor hun gedrag. Vroegtijdige gedragsproblemen en crimineel gedrag kleuren vaak hun levensgeschiedenis. Vanuit onder meer hun sterke drang naar nieuwe prikkels gaan ze over tot het stellen van soms sterk uiteenlopende criminele activiteiten. Ze leren maar moeilijk van hun fouten, waardoor het niet verwonderlijk is dat een substantiële groep herhaaldelijk recidiveert (Hare, 2003). Hierbij is het belangrijk om op te merken dat dit geschetste profiel het beeld van de prototypische, psychopathische persoon weergeeft. Niet iedereen met psychopathische trekken zal al deze kenmerken in even sterke mate vertonen. Bovendien zal niet iedereen met psychopathische trekken in de criminaliteit belanden. Sommigen zouden zich in de maatschappij weten te handhaven en zich zelfs dankzij hun manipulatieve, charmante, egocentrische karakter tot in de hoogste rangen van bepaalde beroepen omhoog weten te werken (Lilienfeld, Watts, & Smith, 2015). 

Psychopathische trekken kunnen in de gevangenispopulatie, de (forensisch) psychiatrische populatie en in de algemene populatie worden vastgesteld. De pre valentie van psychopathie in de gevangenispopulatie en de forensische psychiatrie wordt tussen 8 en 25% geschat (Coid et al., 2009a; Hare, 2003) en wordt dus minder vaak vastgesteld dan bijvoorbeeld de antisociale persoonlijkheidsstoornis die bij 47 tot zelfs 75 % van de gevangenen vastgesteld wordt (Glenn, Johnson, & Raine, 2013). De pre valentie van psychopathie in de algemene populatie wordt op 1 à 2 % geschat (Coid, Yang, Ullricht, Roberts, & Hare, 2009b). Het is wel opvallend dat psychopathische trekken zowel in de algemene als in criminele populaties gecorreleerd zijn met een beperkt empathisch vermogen, impulsiviteit, een beperkte gevoeligheid voor negatieve signalen en normoverschrijdend gedrag (Gordts, Uzieblo, Neumann, Van den Bussche, & Rossi, 2017; Uzieblo, Verschuere, Van den Bussche, & Crombez, 2010). Met andere woorden, psychopathie lijkt zich op een vergelijkbare manier in de verschillende populaties te manifesteren. Psychopathie is bovendien niet enkel een ‘mannenzaak’. Ook vrouwen kunnen psychopathie vertonen, maar de prevalentiecijfers liggen bij hen wel lager: naar schatting zou psychopathie bij 2 tot 23% van de vrouwelijke gedetineerden en bij minder dan 1% van de vrouwen in de algemene populatie gediagnosticeerd kunnen worden (Coid et al., 2009a; Coid et al., 2009b). Hoewel het profiel van de psychopathische vrouw vergelijkbaar is met het profiel van de mannelijke tegenhanger, stelt men wel enige verschillen vast wat betreft de interpersoonlijke en gedragsmatige trekken van psychopathie. Zo zouden vrouwen met klinische psychopathiescores in vergelijking tot mannen met psychopathische trekken pas op latere leeftijd met justitie in contact komen en zouden zij eerder overgaan tot relationeel geweld (de Vogel & Lancel, 2016).  

Hoe kan psychopathie vastgesteld worden?

Tot op heden blijft het diagnostisch instrument, de Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R; Hare, 2003), het best onderzochte en meest gehanteerde instrument voor de meting van psychopathie. De PCL-R is een diagnostische tool die 20 basiskenmerken van psychopathie omvat (zie Tabel 1[1]). Hiervan worden 18 items onder vier facetten gegroepeerd, zijnde een interpersoonlijk, een affectief, een levensstijl- en een gedragsmatig facet. De vier facetten kunnen vervolgens onder twee overkoepelende factoren geplaatst worden: Factor 1 die de emotioneel-interpersoonlijke kenmerken van psychopathie omvat en Factor 2 die naar het chronisch instabiel en antisociaal gedrag verwijst. Twee items, zijnde item 11 (promiscue seksueel gedrag) en item 17 (verscheidene kortdurende partnerrelaties), zijn hier niet in opgenomen, want uit statistische analyses blijkt dat ze onvoldoende op de twee overkoepelende factoren laden. Deze items worden wel meegerekend bij de totaalscore. 

Tabel 1. De PCL-R-items (Hare, 2003) 

Egoïstisch, ongevoelig en zonder wroeging gebruik maken van anderen (Factor 1)

Interpersoonlijke kenmerken (facet 1)

Affectieve kenmerken (facet 2)

Item 1. Gladde prater/oppervlakkige charme

Item 2. Sterk opgeblazen gevoel van eigenwaarde

Item 4. Pathologisch liegen

Item 5. List en bedrog/manipulerend gedrag

Item 6. Gebrek aan berouw of schuldgevoelen

Item 7. Ontbreken van emotionele diepgang

Item 8. Kil/gebrek aan empathie

Item 16. Geen verantwoordelijkheid nemen voor het eigen gedrag

Chronisch instabiel en antisociaal gedrag (Factor 2)

Levensstijl (facet 3)

Antisociale gedragskenmerken (facet 4)

Item 3. Prikkelhongerig/neiging tot verveling

Item 9. Parasitaire levensstijl

Item 13. Ontbreken van realistische doelen op lange termijn

Item 14. Impulsiviteit

Item 15. Onverantwoordelijk gedrag

Item 10. Gebrekkige beheersing van het gedrag

Item 12. Gedragsproblemen op jonge leeftijd

Item 18. Jeugdcriminaliteit

Item 19. Schending van voorwaarden bij voorwaardelijke veroordeling en/of achterwege blijven van vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling 

Item 20. Veelsoortige criminaliteit

 

De beoordelaar dient op basis van dossiergegevens en -indien mogelijk- een klinisch interview na te gaan in welke mate ieder kenmerk van psychopathie op de onderzochte persoon van toepassing is. Op de PCL-R kan men maximaal een score van 40 halen. Een score van 30 wordt als de klinische cut-off score gehanteerd, wat inhoudt dat scores vanaf 30 als indicatie voor een hoge mate van psychopathie beschouwd worden. In Europa wordt echter regelmatig een lagere cut-offwaarde gehanteerd: hier spreken sommige clinici reeds van psychopathie bij een score van 25 (Cooke, Michie, Hart, & Clark, 2005). Daarbij moet echter opgemerkt worden dat er nauwelijks empirische evidentie bestaat die een verlaagde cut-off score verantwoordt (Bolt, Hare, & Neumann, 2007). Gezien de zeer negatieve connotatie van het label ‘psychopaat’, is het juist raadzaam om zuinig en doordacht met deze diagnose om te springen. Bovendien kunnen we psychopathie beter als een dimensioneel en niet als een categorisch construct benaderen. Dit betekent dat de prototypische psychopathische persoon die vaak geportretteerd wordt als de uiterst gewelddadige, meedogenloze crimineel (bijvoorbeeld Ted Bundy), zich op een extreem uiteinde van een continuüm bevindt, maar dat de meeste personen met psychopathische trekken niet of niet geheel aan dit prototype beantwoorden (Edens, Marcus, Lilienfeld, & Poythress, 2006). 

De onbehandelbare psychopaat: het ontstaan van een mythe

Het idee dat psychopathische personen onbehandelbaar zijn, is wijdverspreid. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de persoon in kwestie maar ook voor de maatschappij. Doordat ze door onder meer gedragsdeskundigen en rechters als onbehandelbare Ted Bundy’s beschouwd worden, krijgen zij bijvoorbeeld zwaardere straffen opgelegd die niet noodzakelijk in verhouding staan tot het gepleegde misdrijf of het risico op terugval in crimineel gedrag (Boccaccini, Murrie, Clark, & Cornell, 2008; Wong & Hare, 2005). Deze zwaardere straffen brengen ook extra kosten met zich mee. Daarnaast worden personen met psychopathie nog steeds uit verschillende ambulante en residentiële centra, in zowel Vlaanderen als in Nederland, geweerd. Dit heeft tot gevolg dat wanneer deze personen hun straf hebben uitgezeten, zij onbehandeld terugkeren in de maatschappij en dus nog een even groot gevaar voor de maatschappij kunnen vormen als bij de veroordeling. Maar klopt het dat psychopathische personen onbehandelbaar zijn? Dit is een belangrijke vraag. Immers, indien het onjuist blijkt te zijn, dan missen de clinici evenals de maatschappij de kans om hen te behandelen en zo het risico op terugval in gewelddadig gedrag te verlagen. 

Eerst bekijken we hoe het idee van de onbehandelbare ‘psychopaat’ ontstaan is. De negatieve visie op de behandelmogelijkheden bij psychopathie is al in het werk van de Amerikaanse psychiater Hervey Cleckley merkbaar. Cleckley wordt beschouwd als de grondlegger van de hedendaagse visie op psychopathie en kreeg wereldfaam met zijn baanbrekende boek over psychopathie ‘The Mask of Sanity’. Aan het einde van zijn carrière noteerde Cleckley (1988): I have had the opportunity to see patients of this sort who were treated by psychoanalysis, by psychoanalytically oriented psychotherapy, by group and by milieu therapy, and by many other variations of dynamic method. I have seen some patients who were treated for years …. None of these measures impressed me as achieving successful results.” (pp. 438). Zo werd de kiem gelegd voor het idee van de onbehandelbare psychopaat. Dit idee werd door enkele empirische studies verder gevoed. Rice, Harris en Cormier (1992) onderzochten bijvoorbeeld of het intensief, maximaal beveiligde therapeutische Canadese Oak Ridge programma uit de jaren ’60-‘70 erin slaagde om terugval bij psychopathische forensische patiënten te beperken. De auteurs concludeerden dat de behandeling bij niet-psychopathische patiënten tot positieve resultaten had geleid: deze groep patiënten vertoonde in vergelijking tot een controlegroep van niet-behandelde patiënten lagere recidivecijfers voor gewelddadig gedrag (resp. 22% vs. 39%). Maar verontrustend waren de resultaten bij de psychopathische patiënten. Na de behandeling vertoonden deze patiënten in vergelijking tot een controlegroep van niet-behandelde psychopathische patiënten juist een hogere mate van terugval in gewelddadig gedrag (resp. 78% vs. 55%). Op basis van deze resultaten concludeerden Rice en collega’s dat het behandelprogramma het antisociale gedrag bij psychopathische patiënten bevorderd zou hebben. Toch kan hier de vraag gesteld worden of het behandelprogramma zelf dit effect niet in de hand heeft gewerkt. Tijdens de behandeling werden immers diverse hersenspoel- en bestraffende technieken (o.a. het toedienen van hallucinogene drugs als LSD en extreme vormen van afzondering) toegepast; technieken die nu als onethisch en onaanvaardbaar beschouwd zouden worden. Niettegenstaande deze belangrijke kanttekening, wordt deze studie nog vaak aangehaald wanneer clinici willen beargumenteren dat psychopathische patiënten voor geen enkele behandeling vatbaar zijn.  

De studie van Seto en Barbaree (1999) wakkerde bij clinici de angst om psychopathische patiënten in een behandelprogramma op te nemen verder aan. Deze onderzoekers gingen bij 283 zedendelinquenten na of patiënten met hogere PCL-R scores die tijdens de behandeling meewerkten, minder terugval vertoonden na beëindiging van het therapeutisch programma in vergelijking tot de patiënten die niet goed meewerkten. Tot hun verbazing bleken personen met hogere PCL-R scores die meewerkten, juist vaker te recidiveren dan patiënten die in mindere mate meewerkten of patiënten met lagere PCL-R scores. Deze resultaten kunnen volgens de auteurs op twee zaken wijzen. Zo zouden psychopathische patiënten door middel van manipulatief gedrag de behandelaars weten te overtuigen van hun misleidend, meewerkend gedrag. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat deze patiënten tijdens de behandeling juist informatie krijgen waarmee zij hun manipulatieve, sociale vaardigheden verder zouden kunnen perfectioneren. Met andere woorden, deze patiënten zouden nog psychopathischer worden door de behandeling. Deze studieresultaten werden echter enkele jaren later door één van de oorspronkelijke auteurs weerlegd. Barbaree (2005) beschikte voor de heranalyse over completere recidivegegevens die een langere follow-up periode omvatten. Uit deze analyses bleek dat alleen de PCL-R scores terugval voorspelden en niet het meewerkende gedrag. Psychopathische patiënten vertonen dus een verhoogd risico op terugval, ook na het volgen van een behandeling, maar er is geen bewijs dat ze door de behandeling psychopathischerof gevaarlijker zijn geworden. Desalniettemin blijven clinici zich halsstarrig aan de eerdere bevindingen en dus foutieve conclusies vastklampen. 

Samengevat kunnen we stellen dat het idee dat psychopathische personen onbehandelbaar zijn en zelfs gevaarlijker worden na het volgen van een behandelprogramma, eerder op twijfelachtige evidentie berust. De behandeling van psychopathische patiënten is natuurlijk niet vanzelfsprekend. In vergelijking tot patiënten met lage PCL-R scores, blijken patiënten met verhoogde PCL-R scores de behandeling vaker met wangedrag te verstoren, minder goed mee te werken en hun deelname aan de behandeling vaker voortijdig te stoppen  (o.a. Hobson, Shine, & Roberts, 2000; Klein Haneveld, Neumann, Smid, Kamphuis, & Wever, 2018). Maar recente wetenschappelijke inzichten tonen aan dat verandering wel degelijk mogelijk is. De vraag is echter welke concrete veranderingen dan wel mogelijk zijn.  

De behandeling van psychopathische patiënten: de empirische evidentie

Net als bij andere persoonlijks- en ontwikkelingsstoornissen mogen clinici niet verwachten dat een therapeutisch behandelprogramma ‘psychopathie’ als het ware zal doen verdwijnen. Wel kunnen we ons afvragen of we de kenmerken van psychopathie minder prominent kunnen maken. Bij volwassen patiënten is dit helaas nog niet onderzocht, deels omdat er twijfel bestaat of de huidige instrumenten voor het vaststellen van psychopathie voldoende in staat zijn om een daling in de ernst van de symptomatologie te detecteren. Dit heeft bijvoorbeeld te maken met het feit dat bij de scoring van de PCL-R items de gehele levensgeschiedenis in rekening meegenomen moet worden. Hierdoor is de PCL-R minder bruikbaar voor het meten van veranderingen op de verschillende levensdomeinen. Toch zijn er indirecte indicaties dat een dergelijke verandering mogelijk zou zijn. Zo lijken behandelprogramma’s in staat te zijn om symptomen van persoonlijkheidsstoornissen, die enigszins overlappen met die van psychopathie, als bijvoorbeeld de borderline persoonlijkheidsstoornis te verbeteren (Black, Blum, & Allen, 2018; Newhill, Vaughn, & DeLisi, 2010). Daarnaast suggereert de studie van Baskin-Sommers, Curtin en Newman (2015) dat interventies die specifiek gericht zijn op de cognitieve en affectieve problemen die kenmerkend zijn voor psychopathie tot succesvolle resultaten kunnen leiden. Deze onderzoekers stelden vast dat wanneer gedetineerden met psychopathische trekken getraind werden om voldoende aandacht te besteden aan relevante interpersoonlijke en situationele informatie, zij wel degelijk adequater reageerden op emotionele informatie. Verbetering in de fundamentele problemen bij psychopathie lijkt wel degelijk mogelijk. Maar in welke mate deze veranderingen zich ook in het alledaags gedrag van psychopathische personen vertalen en in welke mate deze veranderingen van blijvende aard zijn, moet nog worden uitgezocht. 

Daarnaast is het natuurlijk vanuit maatschappelijk en juridisch oogpunt van belang om na te gaan of behandelprogramma’s terugval in crimineel gedrag bij deze doelgroep weten te voorkomen. Enkele empirische studies geven alvast redenen om voorzichtig optimistisch te zijn. Na een intensieve behandeling doorlopen te hebben, lijken personen met hogere PCL-R scores wel degelijk minder vaak te recidiveren (Olver, Lewis, & Wong, 2013; Olver & Wong, 2009).Deze behandelprogramma’s dienen echter aan minstens twee voorwaarden te voldoen: men dient bij deze patiënten een vroegtijdige stopzetting van de behandeling weten te voorkomen (Klein Haneveld et al., 2018) en tijdens de behandeling moeten reducties in de risicofactoren die aan terugval gerelateerd zijn en die dus niet hetzelfde zijn als de kenmerken van psychopathie, merkbaar zijn (Olver & Wong, 2009). Opvallend is dat dit juist twee belangrijke voorwaarden zijn om ook bij niet-psychopathische patiënten de behandeling te doen slagen. 

Het bewerkstelligen van therapeutische verandering bij psychopathische patiënten blijft niettemin een uitdaging. Het is niet eenvoudig om drop-out bij deze patiënten te voorkomen (Klein Haneveld et al., 2018). Bovendien vinden behandelaars het vaak moeilijk een therapeutische relatie met psychopathische patiënten op te bouwen door de aanwezigheid van de affectieve kenmerken als hardvochtigheid, een gebrek aan wroeging en de neiging om de verantwoordelijkheid voor de eigen daden van zich af te schuiven (Desocry, Olver, & Wormith, 2017). Hoewel dit proces inderdaad zeer moeizaam kan verlopen, betekent dit echter niet dat het onmogelijk is (Desocry et al., 2017; Walton, Jeglic, & Blasko, 2016). Wil men vroegtijdige stopzettingen door de cliënt, de behandelaar en/of het centrum tegengaan, dan moet men in de praktijk alleszins voldoende oog hebben voor de ondersteuning van de professionals die met deze patiënten aan de slag gaan. Toekomstig onderzoek is echter noodzakelijk om een beter zicht te verkrijgen in de specifieke factoren die de opbouw van een therapeutische relatie met een psychopathische patiënt bevorderen dan wel belemmeren. 

Conclusie

Onze kennis over de behandelmogelijkheden bij psychopathische personen is de laatste jaren geleidelijk aan het toenemen. Het idee dat psychopathische patiënten per definitie onbehandelbaar zijn, lijkt voornamelijk op verouderde studies gebaseerd te zijn. Desalniettemin blijft deze mythe hardnekkig aanwezig binnen het therapeutisch werkveld, wat het werken met deze patiënten belemmert of zelfs onmogelijk maakt. Behandelaren dienen echter van dit vooroordeel af te stappen en te investeren in de ontwikkeling of optimalisering van behandelprogramma’s die wel bij deze doelgroep aanslaan. Niettegenstaande enkele noemenswaardige initiatieven (bijvoorbeeld het behandelprogramma in de Van der Hoeven Kliniek; Kröger et al., 2014), blijft het behandelaanbod voor patiënten met psychopathische trekken in Nederland en zeker in Vlaanderen zeer beperkt. Buitenlandse programma’s als het Violence Reduction Programma in Canada (Wong & Gordon, 2013) en het High-Risk Personality programma in Nieuw-Zeeland (Wilson, & Tamatea, 2013) tonen echter aan dat een dergelijke investering wel degelijk zijn vruchten kan afwerpen. Kortom, om de slaagkansen van hun resocialisatie te verhogen, is het hoog tijd dat behandelaars de mouwen opstropen en met een genuanceerde, kritische blik met deze doelgroep aan de slag gaan.

Referenties

Barbaree, H. E. (2005). Psychopathy, treatment behavior, and recidivism: An extended follow-up of Seto and Barbaree. Journal of Interpersonal Violence, 20(9), 1115–1131. https://doi.org/10.1177/0886260505278262

Baskin-Sommers, A. R., Curtin, J. J., & Newman, J. P. (2015). Altering the cognitive-affective dysfunctions of psychopathic and externalizing offender subtypes with cognitive remediation. Clinical Psychological Science, 3(1), 45–57. https://doi.org/10.1177/2167702614560744

Boccaccini, M. T., Murrie, D.C., Clark, J.W., & Cornell, D.G. (2008). Describing, Diagnosing, and Naming Psychopathy: How do Youth Psychopathy Labels Influence Jurors? Behavioral Sciences and the Law, 26(4), 487-510. https://doi.org/10.1002/bsl.821

Black, D.W., Blum, N., & Allen, J. (2018). STEPPS treatment programme for borderline personality disorder: Which scale items improve? An item-level analysis. Personality and Mental Health, 12(4), 345-354. doi: 10.1002/pmh.1431

Bolt, D. M., Hare, R. D., & Neumann, C. S. (2007). Score metric equivalence of the Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R) across criminal offenders in North America and the United Kingdom: A critique of cooke, michie, hart, and clark (2005) and new analyses. Assessment, 14(1), 44–56. https://doi.org/10.1177/1073191106293505

Cleckley, H. (1988). The mask of sanity. St. Louis, MO: C. V. Mosby. Retrieved from https://www.gwern.net/docs/psychology/1941-cleckley-maskofsanity.pdf

Coid, J., Yang, M., Ullrich, S., Roberts, A., & Hare, R. D. (2009b). Prevalence and correlates of psychopathic traits in the household population of Great Britain. International Journal of Law and Psychiatry, 32(2), 65–73. http://doi.org/10.1016/j.ijlp.2009.01.002

Coid, J., Yang, M., Ullrich, S., Roberts, A., Moran, P., Bebbington, P., … Hare, R. (2009a). Psychopathy among prisoners in England and Wales. International Journal of Law and Psychiatry, 32(3), 134–41. http://doi.org/10.1016/j.ijlp.2009.02.008

Cooke, D. J., Michie, C., Hart, S. D., & Clark, D. (2005). Assessing psychopathy in the UK: Concerns about cross-cultural generalisability. British Journal of Psychiatry, 186(APR.), 335–341. https://doi.org/10.1192/bjp.186.4.335

DeSocry, D. R., Olver, M. E., & Wormith, J. S. (2016). Working alliance and its relationship with treatment outcome in a sample of aboriginal and non-aboriginal sexual offenders. Sexual Abuse, 28(4), 291-313. doi: 10.1177/1079063214556360.

Edens, J.F., Marcus, D.K., Lilienfeld, S.O., & Poythress, N.G. jr. (2006). Psychopathic, not psychopath: taxometric evidence for the dimensional structure of psychopathy. Journal of Abnormal Psychology, 115(1), 131-144. doi: 10.1037/0021-843X.115.1.131

Glenn, A. L., Johnson, A. K., & Raine, A. (2013). Antisocial personality disorder: A current review. Current Psychiatry Reports, 15(12). https://doi.org/10.1007/s11920-013-0427-7

Gordts, S., Uzieblo, K., Neumann, C., Van den Bussche, E., & Rossi, G. (2017). Validity of the Self-Report Psychopathy Scales (SRP-III Full and Short Versions) in a Community Sample. Assessment, 24(3), 308–325. https://doi.org/10.1177/1073191115606205

Hare, R. D. (2003). The Hare Psychopathy Checklist–Revised manual (2nd ed.). North Tonawanda, NY: MHS.

Hobson, J., Shine, J., & Roberts, R. (2000). How do psychopaths behave in a prison therapeutic community? Psychology, Crime & Law, 6(2), 139-154. https://doi.org/10.1080/10683160008410838

Klein Haneveld, E., Neumann, C. S., Smid, W., Wever, E., & Kamphuis, J. H. (2018). Treatment Responsiveness of Replicated Psychopathy Profiles, Law and Human Behavior, 42(5), 484–495. http://dx.doi.org/10.1037/lhb0000305

Kröger, U., van Beek, D., van der Wolf, P., Klein Haneveld, E., van Geest, H., & Geraerts, R. (2014). Treating psychopathy. A mission impossible? A treatment programme for psychopathic patients in the Van der Hoeven Kliniek.Utrecht, the Netherlands: De Forensische Zorgspecialisten. 

Lilienfeld, S. O., Watts, A. L., & Smith, S. F. (2015). Successful Psychopathy: A Scientific Status Report. Current Directions in Psychological Science, 24(4), 298–303. https://doi.org/10.1177/0963721415580297

Newhill, C. E., Vaughn, M. G., & DeLisi, M. J. (2010). Psychopathy scores reveal hetero- geneity among patients with borderline personality disorder. Journal of Forensic Psychiatry and Psychology, 21(2), 202–220. https://doi.org/10.1080/14789940903281157

Olver, M. E., Lewis, K., & Wong, S. C. P. (2013). Risk reduction treatment of high-risk psychopathic offenders: The relationship of psychopathy and treatment change to violent recidivism. Personality Disorders: Theory, Research, and Treatment, 4(2), 160–167. https://doi.org/10.1037/a0029769

Olver, M. E., & Wong, S. C. P. (2009). Therapeutic Responses of Psychopathic Sexual Offenders: Treatment Attrition, Therapeutic Change, and Long-Term Recidivism. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 77(2), 328–336. https://doi.org/10.1037/a0015001

Rice, M.E., Harris, G.T., & Cormier, C.A. (1992). An Evaluation of a Maximum Security Therapeutic Community for Psychopats and Other Mentally Disorderd Offenders. Law and Human Behavior, 16(4), 399-412.  https://doi.org/10.1007/BF02352266

Seto, M. C., & Barbaree, H. E. (1999). Psychopathy, treatment behavior, and sex offender recidivism. Journal of Interpersonal Violence, 14(12), 1235–1248. https://doi.org/10.1177/088626099014012001

Skeem, J. L., Polaschek, D. L. L., Patrick, C. J., & Lilienfeld, S. O. (2011). Psychopathic Personality. Psychological Science in the Public Interest, 12(3), 95–162. https://doi.org/10.1177/1529100611426706

Uzieblo, K., Verschuere, B., den Bussche, E., & Crombez, G. (2010). The Validity of the Psychopathic Personality Inventory-Revised in a Community Sample. Assessment, 17(3), 334–346. http://dx.doi.org/10.1177/1073191109356544

de Vogel, V., & Lancel, M. (2016). Gender Differences in the Assessment and Manifestation of Psychopathy: Results From a Multicenter Study in Forensic Psychiatric Patients. International Journal of Forensic Mental Health, 15(1), 97-110. https://doi.org/10.1080/14999013.2016.1138173

Walton, A., Jeglic, E. L., & Blasko, B. L. (2016). The Role of Psychopathic Traits in the Development of the Therapeutic Alliance Among Sexual Offenders. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 107906321663785. https://doi.org/10.1177/1079063216637859

Wilson, N. J., & Tamatea, A. (2013). Challenging the “urban myth” of psychopathy untreatability: The High-Risk Personality Programme. Psychology, Crime and Law, 19(5–6), 493–510. https://doi.org/10.1080/1068316X.2013.758994

Wong, S.C.P., & Gordon, A. (2013). The Violence Reduction Programme: A treatment programme for violence prone forensic clients. Psychology, Crime & Law, 19(5-6), 461-475. https://doi.org/10.1080/1068316X.2013.758981

Wong, S.C.P., & Hare, R.D. (2005). Guidelines for a Psychopathy Treatment Program. Toronto: Multi-Health Systems Inc.

Auteur(s) van het artikel

Facebook