Zijn vingersporen onfeilbare getuigen in een strafzaak? Over onbewuste beïnvloeding tijdens vingerafdrukanalyses
In menig misdaadserie komt het voorbij: de forensisch expert in een witte jas die een vingerspoor in de computer invoert. Al snel komt de computer met de verlossende boodschap: er is een match. Het vingerspoor van de plaats delict komt overeen met de vingerafdruk van de verdachte. Hoera, de zaak is opgelost. Toch? Werkt het inderdaad zo in de praktijk? En leveren vingersporen zo’n onomstotelijk bewijs als misdaadseries ons doen geloven? In dit artikel leggen wij uit hoe conclusies van experts gekleurd kunnen worden door onbewuste denkfouten en welke verstrekkende gevolgen dit kan hebben.
Het analyseren van vingersporen
Bij de analyse van een vingerspoor wordt het spoor dat gevonden werd op de plaats delict en waarvan de afkomst onbekend is (ook wel “latent” vingerspoor genoemd), vergeleken met vingerafdrukken waarvan de afkomst bekend is (ook wel referentiemateriaal genoemd). Forensisch experts krijgen referentiemateriaal via de politie wanneer er een verdachte in beeld is, of via een digitale databank. In tegenstelling tot wat misdaadseries laten zien, vinden dergelijke digitale databanken niet dé ‘matchende’ vingerafdruk. Wat ze wel doen, is 10 tot 20 kandidaat-vingerafdrukken presenteren die overeenkomsten vertonen met het ingevoerde latente spoor (Busey & Parada, 2010). Daarna is het nog steeds aan de forensisch expert om het vingerspoor handmatig, via visuele inspectie, met de kandidaat-vingerafdrukken te vergelijken.
Dit betekent dus dat de expert het bewijsmateriaal met het blote oog onderzoekt, wat tot fouten kan leiden (Busey & Parada, 2010). Vingerafdrukexperts zitten namelijk uren te turen naar afdrukken om gelijkenissen en verschillen te identificeren. Uiteindelijk komen ze met een oordeel of de afdrukken ‘voldoende gelijk’ zijn aan de vingersporen die gevonden werden op de plaats delict. In sommige landen hanteren experts daarbij een minimum aantal overeenkomsten (bijvoorbeeld 10 gelijkenissen in Nederland, 12 gelijkenissen in België), maar dergelijke richtlijnen zijn niet wetenschappelijk onderbouwd en verschillen per land (Ulery et al., 2014).
De geijkte manier om vingersporen met vingerafdrukken te vergelijken is de ‘ACE-V’ methode. ACE-V staat voor Analysis, Comparison, Evaluation, en Verification en betekent niet meer dan dat de expert eerst zorgvuldig naar het spoor kijkt, daarna het spoor en de afdrukken met het blote oog vergelijkt om tot een oordeel over de gelijkenis te komen, en tot slot bevestiging vraagt aan een tweede expert (Garrett, 2021). Hoewel de naam van de methode gewichtig overkomt, bestaat de methode simpelweg uit subjectieve beoordelingen. Het is dus niet zo gek dat de Amerikaanse psychologen Lilienfeld en Landfield (2008) de analyse van vingerafdrukken als een voorbeeld van pseudowetenschap aanhaalden. Overigens is het standaardwerk voor forensisch vingersporenonderzoek, geschreven door grondlegger Sir Frances Galton (1892), op niet meer dan 100 vingerafdrukken gebaseerd.
De vingerafdruk van Brandon Mayfield
Het vergelijken van vingersporen en vingerafdrukken is dus mensenwerk, en mensen zijn feilbaar. Dat ook vingerafdrukexperts fouten maken, werd duidelijk in het FBI-onderzoek naar de bomaanslagen in Madrid in 2004 (Office of the Inspector General, 2006). De FBI werd door de Spaanse autoriteiten gevraagd om mee te helpen aan de identificatie van een vingerspoor dat gevonden was op een verdachte rugzak, aangetroffen in de buurt van de aanslag. De FBI claimde een “100% identificatie” van Brandon Mayfield, een Amerikaanse advocaat die bij de FBI in het systeem stond omdat hij ooit een verdachte van terrorisme had bijgestaan (Office of the Inspector General, 2006). Belangrijk detail: Mayfield was nog nooit in Spanje geweest.
Zijn vingerafdruk verscheen als vierde in een lijst van 20 vingerafdrukken die via een digitale databank verkregen werd. Een FBI-expert vergeleek het latente vingerspoor met de voorgestelde kandidaten en concludeerde dat de afdruk van Mayfield overeen kwam met het spoor dat gevonden werd op de plek van de aanslag. Drie andere experts, waaronder een expert die was ingeschakeld door de verdediging van Mayfield, bevestigden deze conclusie. Alle vier bleken ze ernaast te zitten.
De Spaanse autoriteiten gingen intussen verder met hun eigen onderzoek waarbij ze het vingerspoor in verband konden brengen met een Algerijnse terrorist, van wie de vingerafdruk veel gelijkenissen vertoonde met die van Mayfield. Brandon Mayfield werd vrijgelaten en de aanklacht tegen hem werd ingetrokken. Deze zaak was echter niet zonder gevolgen. De geloofwaardigheid van de FBI en vingerafdrukexperts liep een forse deuk op: hoe kon het dat vier experts dezelfde fout maakten? Het antwoord is te vinden in de cognitieve psychologie en de invloed van cognitieve vertekeningen op besluitvorming.
Om het leven voorspelbaar en overzichtelijk te houden, maken mensen (onbewust) gebruik van vuistregels die helpen om snel en efficiënt informatie te verwerken en conclusies te trekken (Rassin, 2017). Deze vuistregels, die gezien kunnen worden als mentale snelkoppelingen, zijn gebaseerd op eerdere ervaringen en kennis over de wereld. Ze maken het leven aanzienlijk makkelijker, met als keerzijde dat we ze routinematig toepassen, zelfs in situaties waarin ze niet van toepassing zijn. De bijwerking hiervan is dat deze vuistregels bij iedereen kunnen leiden tot verkeerde en onlogische redeneringen, met cognitieve vertekeningen (ook wel denkfouten of biases genoemd) tot gevolg. Zo'n vertekening, waarbij het beeld dat iemand heeft van de werkelijkheid (deels) afwijkt van de echte werkelijkheid, beïnvloedt besluitvorming en kan dus resulteren in verkeerde conclusies (Haselton et al., 2015).
Vingersporen en denkfouten
Een veelbesproken denkfout is ‘confirmation bias’: iemand verzamelt en interpreteert informatie op een manier die past bij bestaande overtuigingen en verwachtingen (Nickerson, 1998). De aandacht wordt gericht op informatie die een bepaalde gedachte of overtuiging ondersteunt, terwijl ontkrachtende informatie wordt genegeerd. Dit gebeurde vermoedelijk ook bij de vier vingerafdrukexperts die claimden dat ze 100% zeker waren van de match tussen het latente vingerspoor en de vingerafdruk van Mayfield. Uit een onderzoek door het toezichtsorgaan van het Amerikaanse Ministerie van Justitie (Office of the Inspector General, 2006) bleek dat de eerste expert, zodra hij overtuigd was van een match met de vierde vingerafdruk op de lijst, onvoldoende aandacht besteedde aan de verschillen tussen deze vingerafdruk en het latente spoor. Dezelfde denkfout beïnvloedde, volgens de onderzoekers, ook de experts die daarna hun analyse deden. Zij waren namelijk op de hoogte van de positieve identificatie van de eerste expert en deze voorkennis heeft mogelijk hun verwachtingen beïnvloed, waardoor ook zij vooral gelijkenissen zagen en vervolgens bevestigden dat het vingerspoor en de vingerafdruk van Mayfield een match waren (Office of the Inspector General, 2006).
Daarnaast werden in deze zaak de vingersporen van de plaats delict en de vingerafdrukken van de verdachte naast elkaar vergeleken, terwijl uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat dit het risico op een onterechte identificatie vergroot (Kukucka & Dror, 2022). De aanwezigheid van referentiemateriaal beïnvloedt namelijk waar de expert aandacht aan besteedt. Van nature gaat men focussen op de gelijkenissen met het referentiemateriaal en worden verschillen gemist of genegeerd (Dror et al., 2011). Het latente spoor wordt dus met een bevooroordeelde blik onderzocht. Nogmaals: deze denkfouten vinden onbewust plaats en zijn geen gevolg van slechte intenties of moedwillige manipulatie. De meeste experts zijn plichtsgetrouwe mensen die net als iedereen niet immuun zijn voor denkfouten.
Denkfouten en de invloed van irrelevante informatie
Conclusies van experts worden niet alleen beïnvloed door hun verwachtingen en ervaringen. Ook externe informatie die niet direct relevant is voor hun analyse kan beslissingen aantasten (‘contextual bias’; Kukucka & Dror, 2022). Forensisch experts ontvangen dikwijls irrelevante informatie, zoals de omstandigheden van de feiten of de criminele voorgeschiedenis van de donor van het referentiemateriaal. Cognitief psychologen Dror en Charlton (2006) vonden bijvoorbeeld dat vingerafdrukexperts 17% van hun eerdere beslissingen veranderden nadat ze informatie kregen over een bekentenis of een alibi van de verdachte. In een ander onderzoek vonden Dror en collega’s (2005) dat een spoor en een afdruk vaker als ‘match’ beoordeeld werden wanneer het dossier een gruwelijke foto van de feiten bevatte dan wanneer de foto niet aanwezig was. Dit is uiteraard informatie die voor een vingerafdrukanalyse niet relevant is.
Denkfouten zullen vooral moeilijke vergelijkingen beïnvloeden, zoals wanneer de vingerafdrukken van verschillende verdachten veel gelijkenissen vertonen of wanneer de latente vingersporen onduidelijk zijn. Deze bevinding is relevant voor de praktijk, want de vingersporen die aanwezig zijn in strafdossiers zijn vaak van geringe kwaliteit. Zo vond een Amerikaans onderzoek naar de vingersporen die over een periode van twee jaar naar het Houston Forensic Science Center gestuurd waren, dat 56% (n = 6933) van de vingersporen van te belabberde kwaliteit was om te kunnen analyseren (Rairden et al., 2018).
Denkfouten bij andere forensische disciplines
Hoewel het leeuwendeel van de studies naar denkfouten bij forensisch onderzoek zich heeft toegelegd op vingersporen, gelden deze bevindingen voor alle forensische disciplines die vergelijkend te werk gaan (Cooper & Meterko, 2019). Denk daarbij aan het vergelijken van haar, handschrift, schoeiselsporen, bijtsporen, en sporen op kogelhulzen (zie Kukucka & Dror, 2022). Deze bewijsmaterialen zijn vaak minder gedetailleerd en minder uniek dan (goede) vingersporen, en dus nog vatbaarder voor denkfouten. Reden genoeg tot bezorgdheid, want ook hier worden de analyses overwegend handmatig uitgevoerd (Garrett, 2021).
Het verminderen van denkfouten
Vanwege de onbetrouwbaarheid en het risico op fouten wordt er gepleit om sommige disciplines te verbieden (bijv. analyse van schoeiselsporen of bijtsporen; Fabricant, 2022; PCAST, 2016) en andere disciplines alleen in te zetten om verdachten uit te sluiten (bijv. haarvergelijking; Giannelli, 2010). Vingerspooranalyse wordt echter wel beschouwd als een fundamenteel degelijke en waardevolle toevoeging aan het opsporingsproces, mits de analyse goed wordt uitgevoerd en zowel de foutenmarge als de resultaten realistisch gepresenteerd worden (PCAST, 2016). Daarnaast moet het risico op denkfouten beperkt worden.
Een eerste voorwaarde om denkfouten te beperken, is de bewustwording dat iedereen, ook een expert, hiervoor vatbaar is. Uit navraag blijkt echter dat de meeste forensisch experts het probleem van denkfouten in het algemeen wel erkennen (71%), maar minder vaak aangeven dat het ook voor hun eigen discipline een probleem vormt (52%) en al zeker niet voor hun eigen handelen (26%; Kukucka et al., 2017). Mensen hebben blijkbaar een blinde vlek voor hun eigen denkfouten: de zogenaamde bias blind spot (Pronin et al., 2002). Bovendien gaan de meesten ervan uit dat denkfouten vermeden kunnen worden door simpelweg verwachtingen en vooroordelen los te laten. Dit is echter een misvatting: wilskracht of zelfs training kan denkfouten niet voorkomen, aangezien deze fouten onbewust en automatisch ontstaan (Kukucka & Dror, 2022).
Om de impact van denkfouten te verminderen, kan men dus maar beter manieren zoeken buiten de expert om, door bijvoorbeeld concrete afspraken te maken over welke informatie wanneer gedeeld en gebruikt wordt. Er zijn inmiddels verschillende methoden beschikbaar die hiervoor richtlijnen bevatten, zoals sequential unmasking (Krane et al., 2008), linear sequential unmasking (Dror et al., 2015), en linear sequential unmasking-expanded (Dror & Kukucka, 2021). Kenmerkend voor deze methoden is de strategische volgorde waarin informatie met de expert gedeeld wordt. De volgorde wordt bepaald door de beschikbare informatie vooraf te beoordelen volgens drie criteria: relevantie voor de taak, objectiviteit, en de mate waarin de informatie denkfouten kan veroorzaken. Informatie die niet relevant is voor de analyse wordt achtergehouden, terwijl andere informatie stapsgewijs met de expert gedeeld wordt, beginnend met de meest objectieve en minst biasing informatie (Dror & Kukucka, 2021). Na elk nieuw stukje informatie kan de expert de conclusie wijzigen, zolang deze wijzigingen gedocumenteerd worden. Door transparant te zijn over deze aanpassingen, wordt het besluitvormingsproces van de expert zichtbaar en kunnen anderen eventuele denkfouten of de invloed van irrelevante informatie traceren. Figuur 1 geeft een voorbeeld van hoe deze methode ingezet kan worden bij vingerafdrukanalyses.
Figuur 1
Stappenplan om denkfouten en de invloed van irrelevante informatie bij vingerspooranalyses te beperken
Alternatieve werkwijze voor de analyse van het Madrids vingerspoor
Op basis van wat we nu weten over de mogelijke invloed van denkfouten en irrelevante informatie op vingerspooranalyses, illustreren we een alternatieve werkwijze voor het Madrids onderzoek. In de eerste stap van de analyse begint de eerste expert met een analyse van het latente vingerspoor dat gevonden werd op de plaats delict, zonder daarbij gebruik te maken van enig referentiemateriaal. Tijdens deze eerste analyse noteert de expert welke eigenschappen en details van het latente vingerspoor bruikbaar zijn voor een toekomstige vergelijking met referentiemateriaal. Pas in de volgende stap wordt het referentiemateriaal, dat in dit geval afkomstig is uit een digitale databank, erbij gehaald (zie Stap 2 in Figuur 1). De expert maakt de vergelijking tussen het latente spoor en het referentiemateriaal en noteert alle verschillen en gelijkenissen. Op basis van het referentiemateriaal mag de expert de vastgelegde vergelijkingspunten uit de eerste analyse wijzigen (bijv. andere details toevoegen), op voorwaarde dat elke wijziging gedocumenteerd wordt. Achtergrondinformatie over het referentiemateriaal, in dit geval over Brandon Mayfield (bijv. dat hij als advocaat een terrorisme- verdachte heeft bijgestaan), wordt niet gedeeld met de expert. Op basis van de analyses in de eerste en tweede stap komt de expert tot een conclusie over de mate van overeenstemming tussen het spoor en de referentieafdruk. In de laatste stap, de verificatie-fase, zijn de experts die de verificatie uitvoeren niet geïnformeerd over de analyse en de conclusie van de eerste expert. In deze fase wordt de vingerafdruk van Brandon Mayfield aangeboden als onderdeel van een reeks vingerafdrukken waarvan men zeker weet dat ze niets met de feiten te maken hebben (een zogenaamde ‘evidence lineup’; Kukucka et al., 2020).
Of de bovengenoemde methoden daadwerkelijk uitvoerbaar zijn en bias verminderen, is nog niet onderzocht. Duidelijk is wel dat deze methoden financiële implicaties zullen hebben, aangezien meerdere experts zich intensief met eenzelfde zaak moeten bezighouden.
Conclusie
Bij het grote publiek worden forensische disciplines zoals vingerafdrukexpertise vaak gezien als onfeilbaar. In de afgelopen 20 jaar is echter gebleken dat daar fouten gemaakt worden en dat experts, net als iedereen en ondanks hun competentie en gedrevenheid, vatbaar zijn voor denkfouten en verkeerde conclusies. Denkfouten komen voornamelijk voor in zaken waar de sporen van lage kwaliteit zijn, zoals in het voorbeeld van Mayfield. Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat forensische experts afgeschermd dienen te worden van irrelevante achtergrondinformatie en gewapend moeten worden tegen de neiging om alleen bevestigende informatie te gebruiken. Inmiddels zijn er verschillende methoden beschikbaar om op een zo zuiver en transparant mogelijke manier tot een eindconclusie te komen. Ondanks deze belangrijke ontwikkelingen van de afgelopen decennia, is er qua professionalisering en wetenschappelijk onderzoek nog werk aan de winkel voor het forensisch werkveld. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is het verspreiden van deze kennis onder forensische experts en andere relevante partijen binnen en buiten de Verenigde Staten.
Referentielijst
Busey, T. A., & Parada, F. J. (2010). The nature of expertise in fingerprint examiners. Psychonomic Bulletin & Review, 17(2), 155-160. https://doi.org/10.3758/PBR.17.2.155
Cooper, G. S., & Meterko, V. (2019). Cognitive bias research in forensic science: A systematic review. Forensic Science International, 297, 35–46. https://doi.org/10.1016/j.forsciint.2019.01.016
Dror, I. E., Champod, C., Langenburg, G., Charlton, D., Hunt, H., & Rosenthal, R. (2011). Cognitive issues in fingerprint analysis: inter- and intra-expert consistency and the effect of a 'target' comparison. Forensic Science International, 208(1-3), 10–17. https://doi.org/10.1016/j.forsciint.2010.10.013
Dror, I. E., & Charlton, D. (2006). Why experts make errors. Journal of Forensic Identification, 56, 600-616. https://www.researchgate.net/publication/248440075_Why_Experts_Make_Errors
Dror, I. E., & Kukucka, J. (2021). Linear Sequential Unmasking-Expanded (LSU-E): A general approach for improving decision making as well as minimizing noise and bias. Forensic Science International. Synergy, 3, 100161. https://doi.org/10.1016/j.fsisyn.2021.100161
Dror, I. E., Peron, A. E., Hind, S.-L., & Charlton, D. (2005). When emotions get the better of us: The effect of contextual top-down processing on matching fingerprints. Applied Cognitive Psychology, 19, 799-809. https://doi.org/10.1002/acp.1130
Dror, I. E., Thompson, W. C., Meissner, C. A., Kornfield, I., Krane, D., Saks, M., & Risinger, M. (2015). Context management toolbox: A linear sequential unmasking (LSU) approach for minimizing cognitive bias in forensic decision making. Journal of Forensic Sciences, 60(4), 1111–1112. https://doi.org/10.1111/1556-4029.12805
Fabricant, M. C. (2022). Junk science and the American criminal justice system (1st ed.). Akashic Books. http://www.akashicbooks.com/catalog/junk-science/
Galton, F. (1892). Finger prints. Macmillan & co. Garrett, B. L. (2021). Autopsy of a Crime Lab: Exposing the Flaws in Forensics (1st ed.). University of California Press. https://doi.org/10.2307/j.ctv1h9dkjv
Giannelli, P. C. (2010). Microscopic hair comparison: A cautionary tale. Criminal Law Bulletin, Case Legal Studies Research Paper, 17. https://ssrn.com/abstract=1588151
Haselton, M. G., Nettle, D., & Andrews, P. W. (2005). The Evolution of Cognitive Bias. In D. M. Buss (Ed.), The handbook of evolutionary psychology (pp. 724–746). John Wiley & Sons.
Krane, D. E., Ford, S., Gilder, J. R., Inman, K., Jamieson, A., Koppl, R., Kornfield, I. L., Risinger, D. M., Rudin, N., Taylor, M. S., & Thompson, W. C. (2008). Sequential unmasking: a means of minimizing observer effects in forensic DNA interpretation. Journal of Forensic Sciences, 53(4), 1006–1007. https://doi.org/10.1111/j.1556-4029.2008.00787.x
Kukucka, J., & Dror, I. E. (2022). Human factors in forensic science: Psychological causes of bias and error. In D. DeMatteo & K. C. Scherr (Eds.), The Oxford Handbook of Psychology and Law. Oxford University Press.
Kukucka, J., Kassin, S. M., Zapf, P. A., & Dror, I. E. (2017). Cognitive bias and blindness: A global survey of forensic science examiners. Journal of Applied Research in Memory and Cognition, 6(4), 452–459. https://doi.org/10.1016/j.jarmac.2017.09.001
Kukucka, J., Dror, I. E., Yu, M., Hall, L., & Morgan, R. M. (2020). The impact of evidence lineups on fingerprint expert decisions. Applied Cognitive Psychology, 34, 1143-1153. https://doi.org/10.1002/acp.3703
Lilienfeld, S.O. & Landfield, K. (2008). Science and pseudoscience in law enforcement: A user-friendly primer. Criminal Justice and Behavior, 35(10), 1215-1230. https://doi.org/10.1177/0093854808321526
Nickerson, R. S. (1998). Confirmation bias: A ubiquitous phenomenon in many guises. Review of General Psychology, 2(2), 175–220. https://doi.org/10.1037/1089-2680.2.2.175
Office of the Inspector General (2006). A review of the FBI’s handling of the Brandon Mayfield case. Retrieved on June 21 2022, from https://oig.justice.gov/sites/default/files/legacy/special/s0601/PDF_lis...
President’s Council of Advisors on Science and Technology (2016). Forensic science in criminal courts: Ensuring scientific validity of feature-comparison methods. https://obamawhitehouse.archives.gov/sites/default/files/microsites/ostp...
Pronin, E., Lin, D. Y., & Ross, L. (2002). The bias blindspot: Perceptions of bias in self versus others. Personality and Social Psychology Bulletin, 28, 369–381. http://dx.doi.org/10.1177/0146167202286008
Rairden, A., Garrett, B. L., Kelley, S., Murrie, D., & Castillo, A. (2018). Resolving latent conflict: What happens when latent print examiners enter the cage?. Forensic Science International, 289, 215–222. https://doi.org/10.1016/j.forsciint.2018.04.040
Rassin, E. (2017). Heuristieken. In P. J. Van Koppen, J. W. De Keijser, R. Horselenberg, & M. Jelicic, (Eds.). Routes van het recht: Over de rechtspsychologie (pp. 397-412). Boom Juridische Uitgevers.
Ulery, B. T., Hicklin, R. A., Roberts, M. A., & Buscaglia, J. (2014). Measuring what latent fingerprint examiners consider sufficient information for individualization determinations. PloS One, 9(11), e110179. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0110179